Echt vals

Zo af en toe is er iemand die weer oppert dat ’ie echt is geweest, de Deuteronomium-rol die de Jeruzalemse oudhedenhandelaar Mozes Shapira in 1883 aanbood aan enkele Europese musea. Het is een dramatisch verhaal. Shapira was al eens – wellicht te goeder trouw – betrokken geweest bij de handel in vervalste oudheden en was bovendien van joodse afkomst: twee factoren die in negentiende-eeuws Europa niet bijdroegen aan zijn geloofwaardigheid. Toen hij dus aankwam met antieke boekrollen met bijbelse teksten die zouden zijn gevonden bij de Dode Zee, wilde niemand hem geloven. Eenmaal door het British Museum als vervalser gebrandmerkt en met antisemitische stereotypen bespot, vluchtte hij naar het continent en schoot hij, geheel ten einde raad, zichzelf dood in een Rotterdams hotel.

Maar waren de rollen wel vals? Toen de Dode Zee-rollen waren gevonden, klonk het ineens een stuk waarschijnlijker dat Shapira werkelijk antiek materiaal had aangeboden. In elk geval de Deuteronomium-rol zou weleens echt kunnen zijn geweest. Al denken de meeste onderzoekers er anders over, er zijn ook serieuze geleerden die de authenticiteit willen overwegen.

Als we de vijftien teksten nog zouden hebben, konden we ze naar het lab brengen en onderzoeken. Met moderne technieken is namaak vermoedelijk vrij simpel vast te stellen. Een negentiende-eeuwse boekrol zou kunnen zijn vervaardigd van te jong perkament, zou kunnen zijn beschreven met inkt volgens het verkeerde recept of zou kunnen zijn beschreven met een te scherp instrument. Omgekeerd: als én het leer van de Shapira-rollen een koolstofdatering rond het begin van de jaartelling zou opleveren én de inkt hetzelfde spectrum vertoont als die van de Dode Zee-rollen én met een elektronenmicroscoop geen open krasjes worden waargenomen in het schrijfmateriaal, mogen we concluderen dat zo’n rol echt is. Het is theoretisch denkbaar dat een vervalser het destijds toevallig allemaal precies goed heeft gedaan, maar niet bijster waarschijnlijk.

De rollen zijn echter verdwenen en we zullen het nooit meer weten. Het negentiende-eeuwse oordeel dat ze vals waren, is daarmee beslissend geworden. En dat staat niet op zichzelf.

In 1872 werd in Brazilië een inscriptie ontdekt waarin stond dat een groep van vijftien Feniciërs, na om Afrika heen te zijn gevaren, uit de koers was geslagen en was aanbeland in een onbekend land. De toenmalige geleerden beschouwden de tekst als vervalsing en hun argumenten klinken nog altijd zeer geloofwaardig: zo leek het schrift te zijn samengesteld uit tekens die uit verschillende eeuwen kwamen. Alsof je een veertiende-eeuwse R combineert met een zestiende-eeuwse S en een negentiende-eeuwse T. De tekens klopten wel, maar de combinatie niet. Dat was voldoende om niet langer naar de Paraíba-inscriptie om te zien, al heeft nog eens iemand geopperd dat het taalgebruik van de inscriptie stilistische trekjes bevat die niet bekend waren in de negentiende eeuw. Dat is ook weer tegengesproken en omdat de inscriptie zoek is – als er überhaupt ooit een beschreven steen is geweest – is “vals” het laatste woord.

Het gaat me er in dit stukje niet om te suggereren dat Shapira’s rollen en de Fenicische inscriptie echt waren. Het gaat me erom dat we op gezag van de negentiende-eeuwse geleerden aannamen dat ze vals zijn en er verder niet langer over nadenken. Grosso modo lijkt me dat terecht.

Het lijkt me echter niet terecht dat we ook het omgekeerde doen: als negentiende-eeuwse geleerden iets als wél authentiek beschouwden, nemen we ook dat oordeel over. Het volgende is helemaal niet vergezocht: iemand met enige kennis van het oude Babylonisch of Assyrisch maakte eind negentiende eeuw een kleitablet, bood het aan op de zwarte markt en verkocht het aan een museum, dat de vervalsing niet herkende. Zo’n tekst wordt dan opgenomen in een grote wetenschappelijke uitgave en niemand kijkt nog naar het eigenlijke voorwerp.

Dit is niet hypothetisch. Hier is een fragment van een Perzische koningsinscriptie die op ongebruikelijk grote afstand van de andere Perzische koningsinscripties is gevonden en in allerlei tekstuitgaven gewoon wordt genoemd, die “toevallig” zoek is en eigenlijk te mooi is om waar te zijn. Volgens mij staan alle signalen op rood, maar ik schijn de enige te zijn die het ding wantrouwt.

Nu is mijn mening de belangrijkste niet en betreft dit ook een trivialiteit, maar het onderliggende punt is wel belangrijk: hoe zeker weten we dat de voorwerpen in de musea en de depots echt zijn? De overdonderende meerderheid zal ongetwijfeld authentiek zijn, maar er is bij mijn weten nooit een poging gedaan de kwaliteit van de data eens te toetsen. Het zou nuttig zijn eens een paar duizend onverdachte museumvoorwerpen naar het lab te brengen en te onderzoeken of ze ook met moderne technieken wel als authentiek mogen gelden. Een dergelijke meta-analyse is niet goedkoop, maar het zou in elk geval leiden tot een aanwijzing over de betrouwbaarheid van onze data. Nu moeten we maar doen alsof alles echt is en eigenlijk is dat onvoorstelbaar naïef.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

5 gedachtes over “Echt vals

  1. Dag Jona,

    Ik zie dat ik ook direct kan reageren vanaf hier.: da’s makkelijk! De links naar het vervolg Read more en evt. zoekacties lijken niet te werken. Op ‘Shapira’ (die geen link meekreeg) vond ik niks. Groet je, W

    Op 29 juli 2017 om 11:51 schreef Mainzer Beobachter :

    > Jona Lendering posted: ” Zo af en toe is er iemand die weer oppert dat ’ie > echt is geweest, de Deuteronomium-rol die de Jeruzalemse oudhedenhandelaar > Moses Shapira in 1883 aanbood aan enkele Europese musea. Het is een > dramatisch verhaal. Shapira was al eens – wellicht te goed” >

  2. Manfred

    Wat is nou dat ‘dijk van een probleem’ zoals je het op Twitter noemt? Dat er mogelijk ergens in een museum een vervalsing ligt?

    Volgens mij kan het hooguit een probleem zijn als iemand een vervalsing in een redenering gebruikt als noodzakelijk bewijsmateriaal, als een sleutelelement in een theoretische (re)constructie.

    Maar in zo’n geval is er iets ergers dan vals, namelijk slecht of niet gedocumenteerd. Je kunt misschien technisch vaststellen of iets oud genoeg is, maar niet waar of wanneer het is gevonden.

    Loop voor de grap eens door het Instituut voor de Tropen (KIT) in Amsterdam. Dat is een verzameling van geschonken private rariteitenkabinetten. Oorspronkelijk bedoeld door de koloniale eigenaren om hun gasten mee te imponeren, zonder enige wetenschappelijk intentie. Waardoor de meeste objecten ongedocumenteerd zijn en daardoor van geen enkele historische of antropologische waarde. Al hebben de lulverhalen van het KIT om dit probleem te verdoezelen misschien nog enige literaire waarde.

  3. Hum, ik denk dat als je niet weet hoe sterk de materiële basis is van je onderzoek, je toch echt mag spreken van “een dijk van een probleem”. De wetenschap dendert voort en dat mag, maar we hebben onvoldoende controle op de empirie. En dat wreekt zich.

  4. Vladimir Stissi

    Die San Francisco-casus (die overigens wel enige nuance verdient, want onder die 96% zitten ook objecten die waarschijnlijk wel echt zijn of zeker echt zullen blijken, en het zijn zonder veel selectie aangenomen donaties van particulieren) is wel een gedeeltelijk antwoord op de stelling.
    De meeste musea lopen wel degelijk, soms systematisch, soms wat minder systematisch, met enige regelmaat (delen van) hun collecties door, niet alleen als standcontrole, maar ook om nieuwere inzichten in hun interne of gepubliceerde catalogi te verwerken. Veel oudere musea hebben inmiddels twee of drie generaties gepubliceerde catalogi, al zijn die vrijwel nooit helemaal compleet. Ook zijn er wel wat geruchtmakende boeken waarin experts groepen vervalsingen onderzoeken/aan de kaak stellen (bijvoorbeeld Muscarella over brons uit het Nabije Oosten). Bijna alle musea hebben wel een vervalsingen-hoekje in het depot, waar objecten dan wel opvallend geruisloos naar toe verdwijnen.

    Kaartenbakken met de inventaris werden/worden (nu in electronische vorm) intussen vaak redelijk bijgehouden, en als er experts op bezoek komen krijgen die meestal ook wat interessante of problematische stukken te zien waar ze niet om gevraagd hebben. De laatste jaren zijn digitaliseerprocessen soms ook aanleiding geweest voor enige reflectie.

    De realiteit is wel dat musea buiten het rijke westen, inclusief die in Italië en Griekenland, vaak nauwelijks tijd/geld hebben voor dit soort zaken, maar geluk bij een ongeluk is dat dergelijke musea relatief veel materiaal hebben met een gedocumenteerde herkomst. En ook bij ons is er vaak maar beperkt budget voor natuurwetenschappelijk onderzoek of heel uitgebreid uitpluizen van oude archieven. Het kan dus zeker beter, maar ik verwacht geen grote drama’s bij ‘gewone’ museale objecten. Maar of dat ook zo is voor papyri en kleitabletten, kan ik niet beoordelen.

Reacties zijn gesloten.