MoM | Conjecturen en kritische apparaten

Voorbeeld van een kritisch apparaat

Een paar weken geleden blogde ik op deze plaats over de Lachmannmethode, waarmee filologen vaststellen hoe antieke teksten, die we vooral kennen uit middeleeuwse handschriften, precies moeten zijn geweest. De truc is kopiistenfouten te gebruiken om een stamboom van handschriften te maken. Daar blijft het werk van filologen echter niet toe beperkt, zoals blijkt uit een voorbeeld dat ik ontleen aan de Anabasis, de biografie die de Grieks-Romeinse auteur Arrianus wijdde aan Alexander de Grote.

Hij meldt dat bij de stad Babylon een kanaal lag en dat heet in de handschriften nu eens Pollakopas en dan weer Pollakottas. Wie met de Lachmannmethode een archetype reconstrueert, komt er niet echt uit. Er zijn niet voldoende handschriften om één variant de voorkeur te geven en het woord is niet Grieks, dus dat helpt ook al niet. De filoloog zal op dit punt een keuze moeten maken. Gelukkig is dat niet moeilijk, want het kanaal is bekend uit kleitabletten en heet daarin Pallukkatu. We mogen aannemen dat Arrianus een correcte vorm heeft gebruikt en dat er twee groepen handschriften zijn ontstaan doordat een kopiist het ongebruikelijke woord verkeerd las. Het verschil tussen π en ττ is immers niet zo heel erg groot en leent zich voor het type schrijffout dat bekendstaat als permutatie. De tekstcriticus zal daarom “Pollakottas” beschouwen als authentiek.

Toch kan hij “Pollakopas” niet negeren. Het doel van een tekstkritische uitgave is namelijk niet vast te stellen wat de tekst zou moeten zijn, maar wat de auteur feitelijk schreef. Als Arrianus een vergissing maakte, moet die gewoon worden weergegeven. Aangezien niet ondenkbaar is dat een kopiist stilzwijgend een vergissing van een auteur heeft gecorrigeerd, hebben beide woorden dus bestaansrecht en is de ene vorm alleen maar waarschijnlijker dan de andere. Daarom heeft een wetenschappelijke tekstuitgave onderaan de bladzijde een “kritisch apparaat”, waarin alle tekstvarianten staan die voorkomen in niet-elimineerbare handschriften.

Nu is de keuze tussen Pollakottas en Pollakopas eenvoudig. Eén van beide spellingen is onzinnig en de andere geeft adequaat weer wat Arrianus behoorde te schrijven en vermoedelijk ook schreef. Anders ligt het als de tekstcriticus stuit op een vreemde passage waarvoor geen enkel handschrift een bevredigende lezing biedt. Een voorbeeld kunnen we vinden op de Peutingerkaart, een middeleeuwse kopie van een antieke wereldkaart, die ooit in het bezit is geweest van de Augsburgse humanist Konrad Peutinger (1465-1547). Hierop staat een antieke nederzetting aan de Beneden-Rijn aangeduid als Levefanum, een bizar woord dat niets betekent. Het lijkt echter op Haevae fanum, “heiligdom van Haeva”. Dat de oorspronkelijke tekst Haevae fanum luidde, is een verleidelijke gedachte en een classicus kan aan zijn tekstreconstructie een aantekening toevoegen waarin hij wijst op wat er volgens hem zou moeten staan.

In dit voorbeeld betreft de conjectuur slechts letters, maar het kan ook gaan om halve of hele zinnen. Het punt dat volgens mij belangrijk is, is dat je, nog vóór je kunt nadenken over de historische interpretatie, moet nadenken over de precieze woorden in een geschreven bron.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

Een gedachte over “MoM | Conjecturen en kritische apparaten

  1. Ik moest in dit verband denken aan een passage in de Historia Augusta over de campagnes van Maximinus Thrax in Germania. In de ene tekstversie dringt hij met zijn troepen 30-40 Romeinse mijl in vijandelijk gebied binnen, in een andere 300-400 mijl. Lang werd aan de eerste versie de voorkeur gegeven. 300-400 Romeinse mijl (ca. 440-590 kilometer) zou onmogelijk zijn geweest. Totdat opgravingen rondom de Harzhorn aantoonden dat daar rond het jaar 230 een veldslag moet zijn geweest. Ineens was 300-400 mijl niet zo vreselijk onmogelijk meer, aangezien de slag zo’n 300 kilometer van Mogontiacum plaatsvond, de plaats waar de keizer zijn veldtocht begon. Natuurlijk blijven er vragen, maar de casus geeft goed aan dat ook evident ‘fout’ geachte tekstversies bewaard dienen te blijven, aangezien die evidentie wel eens helemaal niet zo evident hoeft te zijn.

    Een ander voorbeeld is Orderic Vitalis, die eerder ter sprake kwam bij de grafroof in Myra door zeelieden uit Bari. Orderic schrijft dat de Baresi een Venetiaans schip in Myra tegenkwamen. Als ze er dan achter komen dat die ook het lichaam van Sint Nicolaas willen meenemen, schrijft Orderic dat ze snel hun zaken in Antiochië afronden en naar Myra zeilen. De lezer ziet hier direct een tegenstrijdigheid. Eerst zijn de zeelieden al in Myra, daarna zijn ze opeens in Antiochië en zeilen ze snel naar Myra toe. De negentiende-eeuwse vertaler zag het probleem al, liet terecht de letterlijk tekst staan en plaatste een voetnoot: “This reading should clearly be Antioch. Having found there the Venetian ship, the Barians, as soon as they discovered the intentions of the crew, hurried their own departure in order to reach Myra before them”.

Reacties zijn gesloten.