Het visioen van Constantijn (1)

“Ik schrijf nooit meer een boek!” Ik méénde het en dus schreef ik in een noot in Israël verdeeld dat dit mijn laatste boek zou zijn. Voor het soort boeken dat ik heb geschreven is het inderdaad te laat. Het heeft immers weinig zin mensen goed over de Oudheid te informeren zolang er mechanismen zijn waardoor slechte informatie zich sneller verspreidt, zowel online als in boekvorm. Een adequate voorlichting richt zich anno 2017 op Web 3.0, waar artificiële intelligentie mensen helpt betrouwbare informatie te vinden.

Dat laat onverlet dat bepaalde soorten boeken nog betekenis hebben. In het algemeen zal er ruimte blijven voor het fraai geïllustreerde koffietafelboek en de elegante vertaling (voor wie van een tekst als tekst wil genieten). In de wetenschapsvoorlichting zal er behoefte blijven aan het traditionele overzichtswerk. Het online-aanbod is immers ongedifferentieerd en geeft niet aan wat belangrijk is en wat niet. In de wetenschapsvoorlichting over de Oudheid ontbreekt bovendien de “tweede lijn”. Zo’n boek heb ik nu in de pen.

Het begon toen een tijdje geleden in Lienden een Frankische goudschat werd ontdekt, waarover ik twee stukken schreef voor het NRC Handelsblad (één en twee). De materie boeide me al een tijdje en daarom besloot ik enkele webpagina’s over de Franken te maken. Zo kwam het dat ik terugkeerde naar een groep teksten waar ik al heel lang niet naar had omgezien, de Panegyrici Latini, een voor laatantiek schoolgebruik aangelegde verzameling redevoeringen waarin de keizer allerlei lof krijgt toegezwaaid.

Omdat de onoprechtheid er nogal dik bovenop ligt, doen classici er soms wat neerbuigend over, maar de Romeinse docent die deze collectie ooit vervaardigde, wist wat hij zijn leerlingen moest voorleggen. Het zijn aardige toespraken, niet overdreven lang, die de leerling confronteerden met problemen waar ze ooit werkelijk mee geconfronteerd zouden kunnen worden. Bovendien bevatten deze redevoeringen veel interessante informatie over gebeurtenissen uit de Late Oudheid.

De als zesde in de collectie opgenomen bundel rede – chronologisch de zevende – bevat dus veel informatie over de Franken. Toen ik ermee bezig was, realiseerde ik me echter dat dit ook de toespraak was waarin voor het eerst het “visioen van Constantijn” werd beschreven. Ook bevat de tekst een verwijzing naar Constantijns Rijnbrug bij Keulen. Ineens zag ik een boekje voor me: een mooi-vertaalde tekst (die bij mijn weten nog nooit integraal in het Nederlands is weergegeven) benutten om aspecten te tonen van het oudheidkundig ambacht. Door die niet als zelfstandig onderwerp te beschrijven, zoals ik deed in De klad in de klassieken, maar door te tonen hoe onderzoek in de praktijk werkt, zullen mensen misschien makkelijker oppikken dat de bestudering van het verleden een wetenschap is. Een professionele opleiding is geen noodzakelijke voorwaarde om een bijdrage te kunnen leveren, maar helpt je wel allerlei voetangels en -klemmen herkennen. Die wil ik in het boekje tonen.

Het groeit snel. Vincent Hunink, met wie ik al vaker heb mogen samenwerken, zou de vertaling eind december afhebben maar had er merkbaar plezier in en had het vorige maand al af. (Ik kan u verklappen dat de tekst sprankelt en fonkelt.) Ik heb het eerste hoofdstuk op hoofdlijnen klaar, waarin ik toon dat een historicus nooit een antieke tekst kan lezen zonder kennis van de archeologie. De etnogenese van de Franken is een geschikt voorbeeld.

In Het visioen van Constantijn komen meer vragen aan de orde. Hoe ga je bijvoorbeeld om met een antiek wonderverhaal? In dit geval hebben we het over een visioen, maar wat ik wil vertellen zou ook iets moeten tonen over de omgang met teksten als de genezingen door keizer Vespasianus of de fabeldieren waarover de toch redelijk rationele Plinius de Oudere schrijft. En in het vervolg daarvan: hoe verklaar je de tegenspraak tussen het verslag van het heidense visioen in de in het boek vertaalde toespraak en het door Eusebius beschreven christelijke visioen?

Ik wil ook wijzen op het probleem dat de samensteller van de Panegyrici Latini zal hebben doen besluiten deze toespraak aan zijn leerlingen voor te leggen. De rede is namelijk gehouden ten overstaan van keizer Constantijn en de spreker moest melding maken van de dood van keizer Maximianus, die door Constantijn de dood in was gedreven. De uitschakeling van een vijand was voor een redenaar meestal een fluitje van een cent: wie de totale perversiteit van de overledene wilde tonen, hoefde het retorische receptenboek maar open te trekken om een reeks voorbeelden te vinden. Dit keer was het anders: Constantijn was getrouwd met Fausta, de dochter van Maximianus, en de keizerin was aanwezig bij de redevoering. Hoe ga je dáár als spreker mee om?

De pointe van het boekje is niet de reconstructie van de gebeurtenissen, al zullen de waarschijnlijkheid en onwaarschijnlijkheid van de interpretaties onvermijdelijk aan de orde komen, maar het tonen van wat oudheidkundigen zoal doen. Zoals gezegd ontbreekt het in de wetenschapsvoorlichting over de oude wereld aan een tweede lijn, wat verklaart waarom iedereen zonder vooropleiding meent te kunnen meepraten over de Oudheid. Als je niet uitlegt wat het wetenschappelijke aspect van je vak is, word je werk ook niet als wetenschappelijk herkend.

Hoewel het boek Het visioen van Constantijn zal heten, is de boodschap breder. Het gaat erom dat de lezer begrijpt dat een antieke tekst, iedere antieke tekst, een situatie veronderstelt die we moeten reconstrueren voor we hem überhaupt kunnen gaan lezen. De tekst is één kant van een gesprek waarvan we de andere kant niet horen. Het gesprek is bovendien niet voor onze oren bestemd, want de ouden hielden in hun communicatie geen rekening met eenentwintigste-eeuwse luistervinken.

Tot slot: wie de bron over het visioen wil lezen en alvast een mogelijke verklaring wil kennen, kan terecht op de mini-website die ik aan het boek wil wijden. Eén pagina is alvast online: deze dus.

Het visioen van Constantijn wordt uitgegeven door Omniboek en zou in de winkel moeten liggen in de Romeinenweek, dus eind april of begin mei. U kunt het hier alvast in bestelling nemen.

Deel dit:

11 gedachtes over “Het visioen van Constantijn (1)

  1. mnb0

    “waarin ik toon dat een historicus nooit een antieke tekst kan lezen zonder kennis van de archeologie”
    Dat is een enorme open deur, of zou het moeten zijn. Het is net zoiets als Heisenberg’s Onzekerheidsrelatie zonder het dubbele spleet experiment.

    1. “Zou het moeten zijn”. Alle archeologen worden ineens literalisten als ze teksten moeten lezen. En ik ken een classica die vol trots roept in oudheidkundige musea alleen papyri te bekijken en de rest over te slaan.

      Je kunt niet alles even interessant vinden. Dat is logisch. Maar je hoeft niet trots op je onwetendheid te zijn.

  2. Als er classici zijn die alleen naar de teksten kijken en er zijn ook classici die beweren alleen maar naar de papyri te kijken en de enige methode is (waarin ik je trouwens gelijk geef) een geïntegreerde aanpak van kennisoverdracht richting de ‘belangstellende leek’, hoe moet dan een ex-humaniorastudent die geen classicus of archeoloog is het kaf van het koren onderscheiden, wanneer hij alles wat hij te pakken kan krijgen leest (bvb. een viertal tijdschriften over de oudheid, waaronder jouw AHM, plus nog een groot aantal boeken van gerenommeerde schrijvers)? Dit is het geval bij mij: het enige wat ik kan zeggen is dat ik op de hoogte ben van de wetenschappelijke methode door cursussen wetenschapsfilosofie en door mijn werk in de research. Maar ik krijg wel het gevoel dat ik een een onwetende ben en dat zeg ik niet uit valse bescheidenheid, maar uit een zeker gevoel van onmacht. Recensies lezen voor je aan een boek begint zegt ook niet alles, want die wisselen vaak en als leek kun je niet altijd uitmaken of de recensie kwalitatief goed is. Als ik op Amazon een boek koop, zijn de recensies van lezers vaak zeer verschillend, ik denk afhankelijk van de kennis van het onderwerp van de recensent. Dit geldt ook voor recensies over boeken door ‘kwakhistorici’, een woord dat door jou gemunt is, Jona.

    1. “Hoe moet een ex-humaniorastudent die geen classicus of archeoloog is het kaf van het koren onderscheiden?”

      Ik vrees dat dat ook moeilijk is geworden. Ik vrees nog meer dat het ook in de wetenschap en in het openbaar bestuur een probleem is. Er is veel informatie maar het is allemaal vanuit één specialisme. De samenhang is weggevallen of beperkt zich tot het overnemen/bekritiseren van andermans conclusies.

  3. Rob Duijf

    Toen ik verleden jaar op mijn ziekbed jouw boek ‘Israël verdeeld’ las en alle tijd had om me daarin vast te bijten, dacht ik: eindelijk een historicus die aan zijn publiek uitlegt, hoe hij te werk gaat; welke methode je gebruikt en hoe je het kaf van het koren kunt scheiden.
    Voor mij als zeer geïnteresseerde leek heel verhelderend en ik mag hopen dat ik daarin nier alleen sta.
    Jouw volgend kijk ik nu ook met andere ogen naar een aantal titels mijn boekenkasten…
    Ik vond het merkwaardig, dat zo’n auteur aankondigde zijn laatste boek te hebben geschreven. Blij te vernemen dat dat een voorbarige opwelling was, Jona.

  4. Robbert

    Beste Jona Lendering, ik kijk er naar uit.
    Ik ben niet zo kritisch, ik lees wat ik leuk vind. Maar goede research is een pre.
    Dus bv. Jona Lendering over van alles en nog wat maar ook Robert Harris over Cicero. En recent weer – even wat anders – de kritische en heerlijk drammerige Maarten ’t Hart…

    1. Maurits de Groot

      Ik lees ook alles wat ik leuk vind, maar ben toch wel blij dat Jona me geleerd heeft iets kritischer te kijken naar hoe redenaties zijn opgebouwd en waarop gebaseerd, zodat ik weet of ik opinie of verslaggeving aan het lezen ben.

  5. De ondertitel is alvast fascinerend. Hoewel het hier gaat om “een gebeurtenis die de wereld veranderde” en niet zozeer om een individu (namelijk Constantijn), vraag ik me toch af hoe deze ondertitel zich verhoudt tot je eerdere stelling dat diverse processen in de geschiedenis niet te herleiden zijn tot individuele betrokkenen (zie Luther-discussie). Gebeurtenis en individu vallen zelfs samen in het niet geheel denkbeeldige geval dat Constantijn zijn visioen verzon, wat aandikte of creatief interpreteerde. Als met het veranderen van de wereld hier het christelijk worden van het Romeinse Rijk bedoeld is, is dus de vraag of dat proces tot het visioen van Constantijn te herleiden is. Ik ben benieuwd.

  6. Met genoegen constateer ik overigens dat Vincent Hunnink ook net een vertaling van Herodianus heeft gepubliceerd. Een herziene vertaling om precies te zijn, want een bewerking van de op zichzelf al zeer fraaie vertaling van M.F.A. Brok uit de jaren 70.

  7. Theo Joppe

    Leuk dat je weer een boek schrijft, Jona!

    Tja, hoe om te gaan met een ‘antiek wonderverhaal’? In ieder geval niet, lijkt me, door het naast een moderne lat te leggen. Wat voor ons een wonderverhaal is was voor de oorspronkelijke lezer natuurlijk net zo echt als al het andere in de waarneembare wereld: kijk juist maar naar Plinius de Oudere, die toch de Romeinse wetenschapsbeoefenaar bij uitstek was.
    Als er verschillende versies waren van een religieus wonder deed dat er niet toe; het is de ambiguïteit van het geloven (om Henk Versnel maar eens te parafraseren). Tot in de zeventiende eeuw was dat eigenlijk niet anders, en dan hebben we het nog niet eens over modernere heiligen en hun mirakels… Later zullen ze dat ongetwijfeld ook over ons zeggen.

Reacties zijn gesloten.