Het ongrijpbare antieke christendom (4)

Christus als zonnegod (Catacombe van Petrus en Marcellinus, Rome; eerste helft vierde eeuw)

[Ik was begonnen met een lijstje van verwachtingen die je kunt hebben vóór je begint aan onderzoek naar het vroegste christendom. Context hier, eerste deel daar.]

Verwachting 3: Monotheïsme

Zuiver monotheïsme heeft in de Oudheid nooit bestaan. Het jodendom heeft bijvoorbeeld een traditie gekend over een tweede godheid – ik blogde er al eens over – die weliswaar vanaf de derde eeuw na Chr. door het groeiende rabbijnse jodendom werd beschouwd als onorthodox, maar daarom nog wel heeft bestaan en die een denkkader bood waarin Christus paste als een hand in een handschoen. Hoe belangrijk deze traditie is geweest, is niet meer uit te maken omdat laatantieke rabbijnse kopiisten hun vingers aan dit soort teksten niet vuil maakten.

Ook heb ik weleens gewezen op een inscriptie waarin iemand dank betuigt aan de god Pan wegens een redding op zee én zichzelf identificeert als Joods: daar hebben we dus een jood die het bestaan en de zegenrijke werking van andere goden erkent. Het voorbeeld staat niet op zichzelf; er is net een boek verschenen dat een hoofdstuk over zulke inscripties lijkt te hebben, maar ik heb het nog niet gelezen.

Omdat het jodendom in de Romeinse keizertijd dus nog geen uitgekristalliseerd monotheïsme kende, mogen we verwachten dat ook binnen het christendom soortgelijke, niet-exclusivistische ideeën hebben bestaan. Hoe belangrijk die waren, kunnen we aan de hand van de bronnen niet zeggen. Daar is die verdraaide selectieve bronnenoverlevering weer. Het bestaan van een “hypogeum van de syncretisten” in de Romeinse Catacomben van Petrus en Marcellinus bewijst echter dat niet-exclusivisten in het derde-eeuwse Rome niet als afvalligen werden beschouwd.

Onze data schieten tekort. We mogen verwachten dat er niet-exclusivisten waren, hebben daar ook aanwijzingen voor, maar meer kunnen we niet weten. De niet-exclusivistische teksten (als die er zijn geweest) zijn immers niet overgeleverd. Het is wellicht zinvol op dit punt te wijzen op de Nag Hammadi-geschriften: dertien boeken met samen een stuk of vijftig gnostische teksten, die een beeld geven van een tot de ontdekking in 1945 nauwelijks bekende tak van het christendom. De creativiteit en variatie documenteren opvattingen die even vitaal waren als de latere orthodoxie. Het is niet moeilijk voorstelbaar dat de “andere christendommen”, die minder goed zijn overgeleverd, marginaal zijn geweest.

Al kan dat natuurlijk wel zo zijn geweest. In elk geval gaat het te ver te zeggen dat iemand die én deelnam aan de christelijke rituelen én de andere goden vereerde, geen echte christen was. Hetzelfde geldt voor iemand die de Wet van Mozes bleef onderhouden of die er gnostische ideeën op nahield. Zo iemand was hooguit geen echte christen in het licht van latere, normatieve definities.

Verwachting 4: Interactie

Waar religies naast elkaar bestaan, reageren ze op elkaar. Dat kan de vorm aannemen van conflicten, die alle aandacht krijgen in onze bronnen, maar kan ook de vorm van samenwerking krijgen. Voor artistieke ontleningen, rituelen, gebeden, filosofische formuleringen en gebruiken hebben onze bronnen weliswaar minder aandacht, maar dat ze voorkwamen, kan elke antropoloog je uitleggen en zal elke toerist opvallen die reist door de landen waar het christendom is ontstaan. Ik blogde al over Libanon.

Kruisbestuiving is dus wat we mogen verwachten en we hebben daarvoor ook enkele aanwijzingen, bijvoorbeeld dat christelijke leiders in de Late Oudheid optraden tegen wat zij beschouwden als afgodendienst en jodendom. Rond het jaar 306 verklaarde de Synode van Elvira (in Spanje) dat het christenen verboden was hun oogst door een jood te laten zegenen: een vermoedelijk recente innovatie, aangezien het rabbinaat, waarop deze passage betrekking lijkt te hebben, in de derde eeuw in Spanje moet zijn aangekomen. Rond 400 keerden de kerkvaders Augustinus en Johannes Chrysostomos zich tegen christenen die de spijswetten onderhielden en synagogen bezochten. Een kleine halve eeuw later vermeldt Sozomenos een feest dat gezamenlijk werd gevierd door joden, christenen en heidenen van Fenicische en Arabische herkomst (Kerkgeschiedenis 2.4). Zosimos vermeldt ergens een heidens-christelijke generaal en ik heb al eens gewezen op Bacurius. Wie weet valt ook Synesios van Kyrene in deze categorie.

Was dit belangrijk? Waren er veel van dit soort niet-exclusivisten? We hebben van zulke gelovigen geen acht boekenkasten Patrologia Latina en Patrologia Graeca en wie, heel positivistisch, afgaat op het overgeleverde materiaal, zal concluderen dat ze marginaal waren. Ze zijn er echter zeker geweest en het is aannemelijk dat ze, naarmate we verder teruggaan in de tijd en uitkomen in de periode vóór de bekering van Constantijn, belangrijker waren. Om de inmiddels bekende redenen valt niet uit te maken hoe belangrijk, maar het is niet uitgesloten dat het de meerderheid was.

Het is zinvol hier te wijzen op de ambiguïteit van archeologische vondsten. Een vondst die – vanuit de aanname dat christendom ook destijds exclusivistisch was – wordt geïnterpreteerd als een christelijke overname van een heidens motief, kan doorgaans evengoed worden geïnterpreteerd als het eigendom van een heiden die de verering van Christus “erbij had genomen”.

[Wordt om half tien vervolgd]

Deel dit:

12 gedachtes over “Het ongrijpbare antieke christendom (4)

  1. FrankB

    “geen echte christen”
    Het grote en veelvoorkomende probleem hier is dat mensen de sterke neiging hebben in hokjes te denken, omdat dat nu eenmaal de manier is om grip te krijgen op onze werkelijkheid. Alleen zijn de scheidslijnen zelden scherp; veel en veel vaker is er sprake van een continuüm.
    We hebben het eens gehad over de (on)mogelijkheid “christen” te definiëren. Ik houd nog steeds vol dat dat best kan, met de uitdrukkelijke toevoeging dat elke definitie in tamelijk sterke mate willekeurig is. Daarbij moeten we ook in het achter hoofd houden dat het label “christen” nul komma niets verandert aan de opvattingen en het gedrag van mensen die en Jezus en andere goden aanbaden.

  2. FrankB

    “Rond 400 keerden …..”
    Dit is één van de leukste principes die ik van de Oudheidkunde heb opgepikt. Het simpele feit dat autoriteiten zich er tegen keerden bewijst dat er mensen waren die dat ook deden.

    “Waren er veel …..”
    Onbeantwoordbare vraag. Destijds was men zo onvriendelijk om niet aan onze wens te voldoen om alles elke tien jaar te tellen. Wij zitten met de gebakken peren en kunnen geen mooie grafiekjes in elkaar draaien. Tsssk.

  3. Ab R.C. Dabra

    Wat betreft dat monotheïsme: de openingszin van het Oude Testament: ‘In den beginne schiep God (feitelijk meervoud: de Goden) hemel en aarde.’ geeft natuurlijk ruimte voor een interpretatie van meer goden.

      1. Ab R.C. Dabra

        Ik heb het natuurlijk over de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst; daar speelt dat – volgens mij – niet.

        1. Ab R.C. Dabra

          Ik ben het (eventuele enkelvoudsvorm van ‘scheppen’) in ieder geval nog nooit tegengekomen als oplossing van het meervoudsprobleem van ‘Elohim’: ‘de Goden’.
          En ik ben dit probleem toch vaak tegengekomen. Want ook voor bijvoorbeeld gnostici, vrijmetselaars en luciferanisten is dit volgens mij de bron van hun respectievelijke geloofsopvattingen.

      2. Robbert

        Zo simpel ligt het toch niet?
        Elohim (meervoud van machtige?) kan in het OT staan voor God (van Israel), god, allerlei goden, demonen, machten etc.
        Geschiedkundig wijst dat wellicht op een ontwikkeling van polytheisme via de ene God naast
        andere (bv. de kleine JHWH van Jona) naar monotheisme.
        Theologisch kun je Elohim natuurlijk zo uitleggen dat het in je geloof past, bv. als voorspelling van drie-eenheid.

        1. Ab R.C. Dabra

          Zoals Jona al schrijft: van de dominante stroming worden oude teksten continue gekopieerd. Van de andere stromingen – w.o. eventueel de polytheïstische opvatting – verdwijnen de teksten. Theoretiserend zou het dus zomaar kunnen dat Joods polytheïsme oorspronkelijk toch betrekkelijk wijdverbreid was maar nu geheel is verdwenen.
          Zoals gezegd gaan verschillende van die huidige esoterische clubs ervan uit dat er naast Jahweh verschillende andere ‘elohims’ bestonden. Jahweh wordt dan vaak beschouwd als een kleingeestige, afgunstige god.

          1. Robbert

            “Zoals gezegd…” Dat bedoelde ik nu juist in de laatste zin van mijn vorige reactie.
            Iedere “club” kan moeilijke oude teksten misbruiken voor eigen belang.

            1. Ab R.C. Dabra

              ‘Misbruiken’ is niet helemaal het goede woord lijkt me; zeker niet zolang niet honderd procent zeker vaststaat wat er in die openingszin werkelijk bedoeld wordt.
              En het staat sowieso iedereen vrij die teksten naar eigen inzicht te interpreteren.

              1. Robbert

                Ach Ab, in het verre verleden schreef iemand een religieuze tekst over onze oorsprong, zoveel is duidelijk. Niemand had nog van christenen en de drie-eenheid gehoord, niemand kende de gnostici, vrijmetselaars of luciferanisten. Het staat iedereen vrij die tekst te interpreteren als steun voor z’n eigen latere geloofsovertuiging; maar wat de schrijver toen ook bedoeld heeft, dat zeker niet en daarom lijkt misbruik me wel het goede woord. Bedtijd!

  4. Roger van Bever

    … Het voorbeeld staat niet op zichzelf; er is net een boek verschenen dat een hoofdstuk over zulke inscripties lijkt te hebben, maar ik heb het nog niet gelezen…

    Dat is interessant! Op de site van AB las ik de Engelse uitleg waarover het boek gaat. Kort samengevat wil het boek aantonen dat de bronnen die we hebben alleen van een bovenlaag (Philo, Josephus en de vooraanstaanden van het rabbijnse Jodendom). Stern, de auteur, heeft het ook over allerlei graffiti die een inzicht geven in het dagelijks leven van het volk. Interessant zou zijn dat daar ook grafitti bij zijn die niks met godsdienst te maken hebben. Misschien dat dat ons meer inzicht geeft in hoe ‘het volk’ leefde.

Reacties zijn gesloten.