Jona en de pompoen

Jona onder de wonderboom (Sarcofaag, Römisch-Germanisches Zentralmuseum, Mainz)

Het bijbelse verhaal van Jona en de walvis was al heel populair onder de eerste christenen. Het is een zeer beeldend verhaal, dat samenhangt met de idee van de wedergeboorte, een belangrijk christelijk thema. Aangezien veel christenen uit eenvoudige milieus kwamen, konden zij niet lezen, en kenden zij de Bijbel alleen mondeling of van afbeeldingen. Mozaïeken, sarcofagen en muurschilderingen beelden vaak het verhaal uit van Jona die door een grote vis werd opgeslokt en uitgespuwd. Af en toe wordt hij echter ook zittend of liggend onder een prieel afgebeeld. Dit deel van het verhaal is minder bekend en heeft betrekking op de volgende bijbelverzen:

Nadat Jona Nineve had verlaten, was hij aan de oostkant van de stad gaan zitten. Hij had er een hut gemaakt om in de schaduw af te wachten wat er met de stad zou gebeuren. Nu liet de HEER God een wonderboom opschieten om Jona schaduw boven zijn hoofd te geven en zijn ergernis te verdrijven. Jona was opgetogen over de boom. Maar de volgende morgen, bij het aanbreken van de dag, liet God de boom door een worm aanvreten, zodat hij verdorde.noot Jona 4.5-7; NBV21.

Lees verder “Jona en de pompoen”

Oost en West

Valentianus II en Arcadius naast Theodosius I: drie keizers in oost en west (Archeologisch Museum, Mérida)

Het zestiende hoofdstuk van het handboek van De Blois en Van der Spek zou beter in tweeën gesplitst kunnen worden.noot Net als het voorgaande, dat beter verdeeld kan worden in een hoofdstuk over het politieke systeem van de Vroege Keizertijd en een hoofdstuk over sociale, economische en religieuze aspecten. De eerste helft van hoofdstuk zestien zou dan kunnen gaan over de Crisis van de Derde Eeuw tot en met Constantijn, en de tweede helft zou dan de Late Oudheid behandelen.

Periodisering

Een eerste punt is hier dat van de periodisering. De geleerden van de Renaissance introduceerden een drieslag: eerst was er de Oudheid (goed), toen waren er de Middeleeuwen (niet goed) en tot slot was er de Nieuwe Tijd, waarin men aansluiting zocht bij de Oudheid. Die verdeling is sindsdien grotendeels gehandhaafd, maar is uiteraard problematisch. Elke begrenzing schept grensgevallen. De laatste tijd leggen historici vooral de nadruk op de continuïteit van Constantijn tot Karel de Grote en schuiven ze de late Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen ineen tot een nieuw tijdvak, de Late Oudheid. Daarna beginnen de Arabische en Latijnse bronnen even rijk te stromen als de Griekse en is er definitief een einde gekomen aan de Oudheid, die we definiëren als de tijd waarin we naast de archeologie wel bronnen hebben maar onvoldoende voor echte geschiedschrijving.

Lees verder “Oost en West”

Wappies in de Oudheid

De rechthoekige wereld van Kosmas Indikopleustes.

Het christendom is een absurd geloof. Dat schreef althans de kerkvader Tertullianus (± 150–220):

De zoon van God is gestorven; het is geloofwaardig omdat het onzin is,

en:

Het is zeker, omdat het onmogelijk is.noot Tertullianus, De Carne Christi v: Mortuus dei filius; credibile est, quia ineptum est. En een hoofdstukje later: Certum est, quia impossibile. Maar misschien meende hij het niet zo.

Andere geloven zijn niet minder absurd, en zeker niet de nieuwe geloven die rondspoken na het wegebben van het christendom. Daar is niets op tegen; kennelijk zijn sterke verhalen voor vele mensen een eerste levensbehoefte. Wel is het wenselijk dat de onzin gescheiden wordt gehouden van de redelijkheid. Gelovigen van allerlei couleur zijn op vele gebieden zeer wel in staat tot redelijkheid, ja zelfs tot wetenschappelijk onderzoek. Het komt aan op een goede partitioning van de harde schijf in de hersenpan. De dubbele waarheid is een ideaal middel om te overleven.

Lees verder “Wappies in de Oudheid”

Aeneas, Augustinus en Augustus

De vlucht van Aeneas (Nationaal Museum, Boedapest)

In zijn blog van 28 augustus over Augustinus schiet deze christelijke auteur volgens Jona Lendering “een stroman omver” omdat Augustinus in De Civitate Dei 3.2 (“Over de Stad van God”) gebruik zou maken van een retorische truc: “zoek een extreem standpunt, maak het belachelijk, en verdoezel dat het niet representatief is”. In 3.2 zou Augustinus de heidense goden via deze truc belachelijk willen maken.

Zo laat Homerus volgens Augustinus de god Neptunus “voor het nageslacht van Aeneas – en Rome is door diens nazaten gesticht – een grote toekomst profeteren.” Jona zegt hierover: “Dat Romulus en Remus afstamden van Aeneas, is natuurlijk nergens bij Homerus te lezen. Het was echter een bekende mythe, die Augustinus bekend kan veronderstellen.”

Lees verder “Aeneas, Augustinus en Augustus”

Augustinus schiet op een stroman

Augustinus (Liebieghaus, Frankfurt)

Een tijdje geleden blogde ik over het boek van Floris Overduin, die Trojaanse Redevoering van Dio van Prusa had vertaald. De Grieks-Romeinse redenaar betoogde daarin dat Troje nooit door de Grieken was ingenomen. Dat is een mooi voorbeeld van de speelse wijze waarop men destijds omging met zulke verhalen. Je kon ze tegenspreken, op z’n kop zetten, parodiëren, of allegorisch duiden (zoals Palaifatos deed). Zo werkt literatuur nu eenmaal. De Quichot heeft ook allerlei interpretaties, is geparodieerd, aangepast, bekort, gemoderniseerd.

Ik denk niet dat de kerkvader Augustinus veel heidenen overtuigde toen hij de absurditeit van de aloude mythen en sagen wilde aantonen door de Trojaanse verhalen letterlijk te nemen, Dat deed sowieso niemand. Dat laat onverlet dat Augustinus wel zijn christelijke publiek aan het lachen zal hebben gekregen. In De stad van God 3.2 wijst hij er eerst op dat de Grieken en Trojanen dezelfde goden even gewetenvol vereerden: de goden verhoorden dus wel de gebeden van de ene, maar niet die van de andere partij. Dat is onrechtvaardig.

Lees verder “Augustinus schiet op een stroman”

Hoezo Zondeval?

Sinds de Zondeval kruipen slangen door het stof

Mijn vrienden zijn op een leeftijd waarop ze kinderen krijgen. Het blijft me verbazen hoe peuters de ene vaardigheid na de andere ontwikkelen. En steeds zeggen mijn vrienden hetzelfde: “je kunt ze wel iets verbieden, maar ze begrijpen gewoon niet wat ‘dat mag niet!’ betekent”. Moreel bewustzijn, dat ontwikkelen kinderen pas later. Ouders kunnen dingen eigenlijk pas verbieden als hun kinderen begrijpen dat het verkeerd is iets verbodens te doen.

Hetgeen ons brengt bij een verbod uit Genesis 2.

God bracht de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. Hij legde hem het volgende verbod op: “Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.” (Genesis 2.15-17; NBV21)

Lees verder “Hoezo Zondeval?”

Reptilis: kruipend beest

Een hagedis is een reptiel

Volgens de etymologiebank is een reptiel een “kruipend dier”. Het woord komt van het Latijnse reptilis, dat op zijn beurt afgeleid is van het Latijnse werkwoord repere, “kruipen”. Dat klinkt allemaal heel toepasselijk. We vinden echter geen bewijs voor het bestaan van dit woord in het klassieke Latijn. Het komt dan ook niet voor in woordenboeken van het klassieke Latijn. Hoe kan dat?

Vetus Latina en Vulgaat

We vinden het woord reptilis voor het eerst in vertalingen van de joodse Bijbel, dus pas in de Late Oudheid. De joodse Bijbel is grotendeels in het Hebreeuws geschreven. Al in de Oudheid kenden niet alle joden Hebreeuws meer, daarom ontstond er vanaf de derde eeuw v.Chr. een vertaling in het Grieks, de zogenaamde Septuaginta. Met de komst van het christendom ontstond er behoefte aan een Latijnse vertaling van de Bijbel, en dat gebeurde vanuit het Grieks, de lingua franca van die tijd. Deze vertaling vanuit de Griekse Septuagint wordt de Vetus Latina genoemd.

Lees verder “Reptilis: kruipend beest”

Sinterklaas met boeken (bis)

(Boekhandel De Kler, Leiden)

[Zoals beloofd nog een tweede stukje over boeken om met Sint-Nikolaas cadeau te doen (en liefst ook te lezen). Met dank aan Roel Salemink van de Athenaeum-boekhandel in Amsterdam.]

Vertalingen

Afgelopen tijd was rijk aan nieuwe vertalingen. De gelauwerde vertaler Piet Schrijvers waagde zich aan een eigentijdse vertaling van het werk van Ovidius en kwam met twee gebonden uitgaven: De Gedaantewisselingen (Metamorfosen) en de Kalendergedichten (Fasti). Het mooie is dat bij beide boeken ook de Latijnse tekst is opgenomen. Ook van Harrie Geelen, classicus, illustrator (en man van vertaalster Imme Dros), verscheen op hetzelfde moment een vertaling van Ovidius, Metamorphoses. Voor een vergelijkend warenonderzoek van de verschillende vertalingen van de Metamorfosen verwijs ik u graag naar de website van Athenaeum, waar we een paar zinnen naast elkaar hebben gezet.

Naast Ovidius zijn er ook twee vuistdikke vertalingen verschenen van De Civitate Dei (de Stad van God) van Augustinus door Chris Dijkhuis, die na 40 jaar een eigentijdse vertaling maakte van dit belangrijke werk dat Augustinus schreef na de plundering van Rome door de Visigoten in het jaar 410. En daarnaast de Legenda Aurea (de Gulden Legende) van de dertiende-eeuwse Jacobus de Voragine, dominicaan, schrijver, bestuurder en aartsbisschop van Genua. Het is een boek vol heiligenlevens, dat beschouwd kan worden als inspiratiebron voor veel westerse kunst en literatuur. De vertaling is van Ton Hilhorst en Carolien Boink.

  Lees verder “Sinterklaas met boeken (bis)”

Zomaar wat boeken

Ik had vandaag eigenlijk willen bloggen over archaic survivals. Het is immers maandag en mijn methodologische blogjes plan ik nu eenmaal voor die dag. Alleen klikte ik het stukje vrijdag al weg en staat het nu al online. Dus ik blog maar even over het dichtstbijzijnde onderwerp dat voorhanden is. Dat zijn de boeken tussen bureau en bed.

Signalementen dus van wat ik nu aan het lezen ben. En voor het goede begrip: signalementen zijn geen recensies, zelfs al geven onze kranten tegenwoordig slechts 700 woorden voor wat ze recensie noemen. Degenen die geen zin hebben in onbenullige signaleringen dat boeken bestaan, hoeven niet verder te lezen. Hun bied ik een leuk muziekje.

Lees verder “Zomaar wat boeken”

Hoeveel Latijn is er nog?

Teksten in het Latijn in de Brepols’ Library of Latin Texts (klik=groot)

Latijn is oorspronkelijk de taal van de bewoners van Rome en het gebied eromheen, Latium. De oudste resten van het Latijn dateren uit de zevende en zesde eeuw v.Chr. Uit de derde eeuw v.Chr. hebben we al wat langere teksten, uit de eerste eeuw v.Chr. hebben we de teksten van Cicero, en uit dezelfde tijd of de eeuw erna de teksten van bijvoorbeeld Caesar, Vergilius, Horatius, Ovidius en Livius. Vanaf de tweede eeuw na Chr. komen de christelijke teksten, met als belangrijkste vertegenwoordiger Augustinus.

Langzamerhand ontwikkelen het geschreven Latijn en de gesproken talen zich uit elkaar, waardoor de Romaanse talen ontstaan. Vanaf ongeveer de zesde en zevende eeuw na Chr. is Latijn eigenlijk niemands moedertaal meer. Het bleef echter bestaan als het communicatiemiddel in Europa. Iedereen die lezen en schrijven geleerd had en iets mee te delen had, bleef dit in het Latijn doen. Pas eeuwen later zetten de volkstalen zich ook als schrifttalen door, maar Latijn blijft tot op de dag vandaag een taal, waarin mensen met elkaar communiceren. Een spannende vraag is, wanneer eigenlijk het meest in het Latijn geschreven werd.

Lees verder “Hoeveel Latijn is er nog?”