Het ongrijpbare antieke christendom (intermezzo)

Al Qusair, Irak: een christelijk gebedshuis dat door de archeologen is gedateerd in de tweede eeuw na Chr. Om de waarheid te zeggen lijkt die datering me een fraai staaltje oudheidkundige standaardoverdrijving. Ik kreeg deze foto van Marion Verburg.

Ik had een begin gemaakt met een reeks over het ongrijpbare antieke christendom maar er kwam van alles tussendoor. Eigenlijk leef ik de laatste weken in de vierde versnelling, reizend van Friesland naar Libanon naar Eindhoven en vervolgens via Hilversum weer naar Friesland, onderbroken door een bezoek aan Assen. Afgelopen zaterdag had ik afspraken in Amsterdam, Gouda en Velsen en woonde ik weer een dag in de trein. Ik wil die reeks echter afmaken, dus eerst even een hervertelling.

***

In mijn eerste stukje gaf ik aan dat het definiëren van een christen lastig is. De diverse gelovigen vertonen echter familiegelijkenis: hoewel ze op wezenlijke punten kunnen verschillen, lijken ze toch wel op elkaar. Het aanwijzen van die overeenkomsten is echter subjectief en brengt het gevaar met zich mee dat je eigentijdse noties op het verleden projecteert.

Een simpel voorbeeld is de beroemde brief van Plinius de Jongere over christenen. (U vindt hem hier in vertaling.) Vanuit een moderne visie zeg je meteen dat deze christenen geen joden meer zijn omdat ze Christus als hun godheid beschouwen, wat immers enerzijds niet past binnen het jodendom dat wij kennen terwijl Christus’ goddelijkheid anderzijds het onderwerp is geweest van een hele reeks christelijke debatten. De door Plinius beschreven mensen zijn, zo bezien, christenen in onze zin van het woord. Probleem is alleen dat in de dagen van Plinius de rabbijnen de “leer van de twee machten” (het idee dat er naast God een tweede god was) nog niet hadden veroordeeld en dat de messias Bar Kochba de aanhangers van de concurrerende messias nog niet had vervolgd. Het is geen al te wilde hypothese – lees Jewish War under Trajan and Hadrian van Horbury er maar op na – dat als de Bar Kochba-opstand niet had plaatsgevonden, het christendom een halachische stroming binnen het jodendom zou zijn gebleven. Het is heel goed mogelijk dat Plinius schrijft over een groep joden die de twee-machten-leer combineerde met messianisme. Het etiket “christelijk” slaat dan op een joodse stroming die zichzelf niet beschouwde als aparte godsdienst.

We kunnen niet weten of de inhoud van de vorige alinea juist is maar moeten het minimaal overwegen. Het gevaar is anders levensgroot dat we latere ontwikkelingen en aannames projecteren op gelovigen van de eerste drie eeuwen. Zeker omdat er op het eerste gezicht overeenkomsten zijn, zoals religieuze literatuur, priesters, gemeenschappelijke maaltijden en vanzelfsprekend ook de naam “christen”. (Ik was aangenaam verrast toen ik een tijdje geleden een artikel over de martelaren van Scilli redigeerde waarin de auteur de vraag stelde of de door deze geloofsgetuigen meegenomen heilige geschriften wel waren wat nu de Bijbel heet.)

Om nog even een persoonlijk voorbeeld aan te halen: ik kom uit een katholiek gezin en herken bij mijn Libanese vrienden allerlei gebruiken en vormen, maar tegelijk begrijp ik werkelijk niets van ze. Dat bedoel ik niet gemeen en zeker niet als waardeoordeel, maar alle overeenkomsten ten spijt is het Libanese christendom wezenlijk anders dan het christendom van mijn jeugd.

Uiteraard is “het lijkt op elkaar maar is het wel hetzelfde?” bij ieder antiek onderwerp een instinker. De waarde van de bestudering van de Oudheid zit er immers in dat je ontdekt dat overeenkomsten ten dele schijnbaar zijn, dat je begrijpt dat je eigen ideeën in zekere mate toevallig zijn, zodat je je eigen denken beter begrijpt.

***

Een andere instinker behandelde ik in mijn tweede stukje: je kunt niet op de bronnen afgaan. Die zijn immers altijd vooringenomen en bovendien – door het toeval van de overlevering – altijd incompleet. Naast de gebruikelijke mechanismen waarmee antieke teksten verloren zijn gegaan, is er in het geval van het vroege christendom bovendien een soort selectie geweest: kopiisten waren duur en een opdrachtgever liet alleen het belangrijkste overschrijven en dat was na pakweg 400 vooral het materiaal dat hij beschouwde als orthodox. Hoe representatief of onrepresentatief het overgeleverde materiaal precies is, kunnen we niet weten, maar het bestaan van collecties als de Dode Zee-rollen en de Nag Hammadi-geschriften illustreert dat er compleet andere religieuze werelden zijn geweest, waarover we eeuwenlang niet zijn geïnformeerd. Het aantal verwijzingen naar niet bekende teksten suggereert opnieuw dat er veel, heel veel meer is geweest dan we nu weten.

Elke bestudering moet beginnen met de vraag wat er ooit kan zijn geweest. Uitsluitend naar de teksten kijken staat bekend als “naïef positivisme” of “de positivistische misvatting” en hoewel het een duidelijk herkenbaar probleem is, waar elke eerstejaars op wordt gewezen, maakt iedere oudheidkundige deze fout weleens.

Toch zijn de data niet betekenisloos. Ik citeer mezelf:

in de vierde eeuw wordt een voor ons herkenbaar christendom zichtbaar. Dat is een officiële kerk, voorzien van eigen middelen, geleid door bisschoppen, gesteund door de keizer, archeologisch traceerbaar, exclusivistisch en strevend naar orthodoxie. Als dit eind vierde eeuw niet de dominante stroming was, zou ze dat in elk geval in de Late Oudheid of Vroege Middeleeuwen worden. Ze was echter niet de enige vorm van christendom en dat roept de vraag op wat er nog meer is geweest.

Wat was er voor de vierde eeuw? Het is verstandig beleid eerst de sociale wetenschappen te raadplegen om een redelijke verwachting vast te stellen. Wat mogen we verwachten?

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

9 gedachtes over “Het ongrijpbare antieke christendom (intermezzo)

    1. Johan Leestemaker

      @ Wilfried Dierick

      Om een voorzetje te geven:

      instinker = ¨een openstaande mensenval¨

      (Vergelijk ook de onvergetelijke slotzin over de ellendeling Stalin, uit deel 1 van Isaac Deutscher’s Trotsky-biografie, ¨The Prophet Armed¨ :

      quote ¨And the dictator was lurking in the wings.¨ unquote.

      Een engelse versie voor de ¨instinker¨ zou derhalve kunnen zijn ¨a lurking trap¨).

  1. Twee vragen die bij me op komen:
    * je hamert er op dat we niet moeten uitgaan van de vanuit het heden herkenbare elementen. Maar loop je dan niet het risico dat je te krampachtig uitgaat van alle verschillen en over de overeenkomsten heen stapt?
    * een groot verschil tussen het (vroege) christendom en het jodendom lijkt me dat de eerste (veel meer) openstond voor niet-joden. Als het etnische aspect inderdaad niet (of veel minder) van belang was voor het christendom, had het dan überhaupt kans van slagen om slechts een stroming te blijven binnen het joodse geloof?

    1. (1) Dat is inderdaad het grote probleem. Mijn alternatief is: kijk eerst naar wat je in de Oudheid verwachten mag. Anders geformuleerd: leg het vroege christendom niet in de mal van het huidige christendom, maar in de mal van het toenmalige jodendom. De Dode Zee-rollen bieden ruim voldoende aanknopingspunten.

      (2) Dat weten we niet. We hebben Paulus, maar daardoor weten we vooral goed hoeveel we niet weten over de andere geloofsverkondigers.

    2. De joden geloven dat zij het door God uitverkoren volk zijn. Ze belijden een geloof dat ervan uitgaat dat je alleen uitverkoren bent wanneer je als jood geboren bent. De niet-joden zijn dus niet uitverkoren of uitgesloten. De leer van Jezus is juist voor alle mensen. Jezus pleit dus, om het maar eens modieus te zeggen, voor een inclusieve samenleving. Degenen die Christus daaron willen volgen, de (ongrijpbare?) christenen dus, zijn dus eigenlijk de joden 2.0

  2. FrankB

    “Het etiket “christelijk” slaat dan op een joodse stroming die zichzelf niet beschouwde als aparte godsdienst.”
    We zijn toch al slecht op de hoogte van de wijze waarop men destijds etiketten plakte. Zonder etiketten kunnen we het ook niet, dus ik heb er geen problemen mee om 21e eeuwse etiketten te gebruiken – zo lang we maar duidelijk maken dat die etiketten uit de 21e eeuw afkomstig zijn.

    “Het is verstandig beleid eerst …..”
    Het is ook heel handig om op deze manier de spanning op te voeren.

  3. Casper de Weerd

    Kennelijk is het document met betrekking tot de martelaren van Scilli het vroegst bekende document waarin Christenen genoemd worden. Ik kan (in ieder geval op internet) niet vinden in welke tijd het schrijven van het document gedateerd wordt en hoe ver dit afligt van de tijd waarop het beschreven vonnis werd geveld. Ik kom hier op omdat met nogal wat stelligheid gemeld wordt dat alleen de laatste alinea een toevoeging is. Met andere woorden hoe weten we dat de rest van de tekst wel authentiek is. Wellicht is dit vraagstuk al eens in de MoM behandeld, maar dat heb ik dan gemist.

    1. Alexander Smarius

      Het in het Latijn opgestelde document, waarin christenen uit Scilli aan een verhoor worden onderworpen en worden veroordeeld, wordt gedateerd op grond van de vermelding van consuls. Als die datering klopt, is het de vroegst bekende christelijke tekst in het Latijn (180 n.Chr.). De meeste geleerden nemen aan dat de tekst een betrouwbare weergave van het verhoor is. Is er aan de tekst gesleuteld? Het kan zeker maar het valt gewoon niet na te gaan. Alleen in de laatste alinea is er evident sprake van dat er iets aan de tekst is toegevoegd, maar dat zegt niets over verdere aanpassingen. Wie wil weten hoe geleerden erover denken kan dat nagaan in een studie van Vincent Hunink:

      http://www.commentariaclassica.altervista.org/hunink.pdf

  4. @JonaLendering
    “De waarde van de bestudering van de Oudheid zit er immers in dat je ontdekt dat overeenkomsten ten dele schijnbaar zijn, dat je begrijpt dat je eigen ideeën in zekere mate toevallig zijn, zodat je je eigen denken beter begrijpt.”

    En

    “Hoe representatief of onrepresentatief het overgeleverde materiaal precies is, kunnen we niet weten, maar het bestaan van collecties als de Dode Zee-rollen en de Nag Hammadi-geschriften illustreert dat er compleet andere religieuze werelden zijn geweest, waarover we eeuwenlang niet zijn geïnformeerd. Het aantal verwijzingen naar niet bekende teksten suggereert opnieuw dat er veel, heel veel meer is geweest dan we nu weten.”

    Wat ik in het bovenstaande meen te lezen is het bewustzijn van de beperktheid van de menselijke (dus wetenschappelijke) kennis, in dit geval hermeneutiek. Er staat eigenlijk: er is zoveel dat we niet weten en er is zoveel informatie over de Oudheid in latere eeuwen vervormd, dat we eigenlijk nooit tot een betrouwbare reconstructie van het verleden kunnen komen.

    Toch proef ik (ook in sommige reacties) tegelijkertijd een diep verlangen naar objectiverende wetenschappelijke kennis over het verleden. Wie es eigentlich gewesen ist, om met Von Ranke te spreken.

    Wat heb ik aan al die objectiverende kennis van het verleden als deze mij persoonlijk niet in mijn handelen inspireert? Zelf heb ik veel meer aan de aanname van een Groot Verhaal dat mijn leven in een zinvol verband plaatst, dan aan de ontelbare scherven die mij een mogelijk juist beeld van de Oudheid kunnen geven.

    Het idee dat deze “stukjes van de waarheid” (bijv. Nag Hammadi geschriften) ons uiteindelijk de complete wetenschappelijke waarheid over de Oudheid zullen gaan openbaren, is bijzonder naïef. Als al het gegraaf in de Oudheid inzicht kan geven in onze hermeneutiek en in de beperktheid van wetenschap, dan zijn we misschien toch iets verder gekomen…

Reacties zijn gesloten.