De literatuurlijst bij het handboek

Mommsen (Humboldt-Universität, Berlijn)

Ik heb nu al een paar keer geblogd over de handboekstof voor oudhistorici, maar hoorde dat de begeleidende werkcolleges niet overal meer bestaan. Ook hoorde ik dat het voorkomt dat docenten geen tijd toegewezen krijgen om zich voor te bereiden. Het tweede is nog erger dan het eerste. Een docent die is gespecialiseerd in, pakweg, de laat-Romeinse stad, moet zich inlezen als het gaat over, pakweg, het Macedonische koningschap of de Midden-Bronstijd. Krijgt zo’n docent die voorbereidingstijd niet, dan is er grote kans dat hij terugvalt op kennis uit zijn eigen handboekencollege. Dan verstrekt hij zijn studenten dus verouderde informatie. Dat is intens jammer, want veel geschiedenisstudenten specialiseren zich na hun eerste jaar in een ander tijdvak. Over de Oudheid hebben ze dan eigenlijk alleen verouderde informatie gekregen.

Goed academisch onderwijs – waarmee ik weinig van doen heb maar waar ik wel bezorgd over ben – veronderstelt een docent die breed overzicht heeft. Het veronderstelt bovendien werkcolleges om de stof te bespreken. Misschien dat het gebrek aan discussie nog valt te compenseren met een goed hoorcollege. Ik wil zelfs nog aannemen dat zo’n hoorcollege digitaal kan. Maar die docent, die moet wel zijn tijd krijgen om zich te voorbereiden.

Literatuurtentamen

Wat ook nodig is, is een goed literatuurtentamen. Ikzelf zou de studenten kennis laten maken met de Grote Geleerden Van Weleer. Wie in zijn eerste jaar al iets krijgt toegeworpen van de huidige massaproductie van artikelen, is voorgoed zijn liefde voor de Oudheid kwijt. Veel artikelen zijn immers ronduit onvoldragen. (In mijn vorige boek, dat over papyri, noem ik wetenschappers die al bezig waren met conclusies vóór in het lab was vastgesteld dat ze geen slechte vervalsing in handen hadden. In mijn volgende boek noem ik een onderzoeker die al weet waar Hannibal over de Alpen trok vóór hij wist welke informatie er feitelijk was. De peer review verhindert niet dat zulke “onderzoekers” praten voor hun beurt.) Andere artikelen zijn te gedetailleerd om te inspireren. Die Grote Geleerden Van Weleer spraken zelden het laatste woord, maar stelden wel het grondigst de echte vragen.

Wat zou ik voor eerstejaars geschiedenisstudenten op de literatuurlijst  zetten? In elk geval iets van Theodor Mommsen, bijvoorbeeld de beroemde evaluatie van het optreden van Caesar. Dat de analyse van de populares, door Mommsen zonder meer aangeduid als Fortschrittspartei, niet deugt, is niet erg. Studenten mogen leren dat er discussie is en ontdekken dat ook Nobelprijswinnaars ernaast kunnen zitten.

Het vak is ook leuk

Van Mommsen is het een kleine stap naar zijn schoonzoon Ulrich von Wilamowitz-Moellendorff. Zijn bewijs dat een deel van Euripides’ werk is overgeleverd in enerzijds de geannoteerde schooleditie die we ook hebben voor Aischylos en Sofokles en in anderzijds een deel uit het alfabetisch geordende verzameld werk, is nog steeds leuke lectuur. Die tekst kun je laten lezen met iets van Gordon Childe, bijvoorbeeld een deel uit The Dawn of European Civilization. Het plezier is bij beide auteurs op elke pagina te proeven. Dat is het voornaamste dat ik studenten zou meegeven: dat het vak leuk kan zijn. Dat het ook serieus is, zullen ze al wel weten.

Ik zou ook de korte autobiografie van Karl Julius Beloch laten lezen: een sarcastische tekst vol dodelijke en intens persoonlijke polemiek tegen collega’s (“sidderende ossen”). Nuttig tegengif voor het eerstejaarscollege wetenschapsleer, waarin doorgaans wordt verteld wat wetenschap hoort te zijn en niet wat het is.

Dichterbij huis

Van Henri Pirenne zou ik het tweede en derde hoofdstuk van Mahomet et Charlemagne op de literatuurlijst plaatsen. Daarin beargumenteert hij dat de Germaanse invallen geen gevolgen hadden gehad voor “Romania”, zoals hij de laat-Romeinse cultuur noemt. Dat is overdreven, maar het is wel zo dat het Romeinse Rijk de Germanen assimileerde. Het is bovendien boeiend dat Pirenne nauwelijks archeologisch materiaal noemde toen hij dit schreef. In feite liep hij op een halve eeuw archeologie vooruit. Diezelfde halve eeuw archeologie heeft natuurlijk het tweede deel van zijn these weerlegd, dat de Romeinse cultuur ten einde kwam door de opkomst van de islam. Het lijkt me echter nuttig dat studenten leren dat totale omkeringen van perspectief mogelijk zijn. Alleen door alle categorieën bewijsmateriaal erbij te halen, kunnen we ontkomen aan de flexibiliteit waarmee geschreven bronnen zich laten interpreteren.

Tot slot zou ik Archimedes van Dijksterhuis nemen. De antieke wetenschappen zijn in alle opleidingen een onderschat onderwerp. Logisch, want wij weten nu eenmaal meer en doorgaans ook beter. Maar zeker een genie als Archimedes verdient het bij de eerstejaars bekend te zijn om wie hij was, en niet om onware verhalen over brandspiegels of leutige anekdotes over badkuipen.

Deel dit:

20 gedachtes over “De literatuurlijst bij het handboek

  1. FrankB

    “docenten geen tijd toegewezen krijgen om zich voor te bereiden”
    Meestal probeer ik als tegenwicht iets positiefs te schrijven. Deze keer ben ik te diep geschokt. Gegarandeerd dat te veel docenten alle moed en zin verliezen om hun vak serieus te beoefenen: nog maar eergisteren hoorde ik een verhaal over een MBO-docent die een groot deel van zijn lestijd doorbracht met de krant te lezen.
    Des te belangrijker is het dat jij je werk zo goed mogelijk voortzet – om zoveel mogelijk te bewaren totdat het tij keert.

      1. Het is iets minder erg: er is geen tijd voor de voorbereiding van het eerstejaarscollege. Welbeschouwd gek, want juist in de hogere jaren, als docenten over hun eigen onderzoek spreken, zouden ze vermoedelijk met wat minder tijd toe kunnen.

        Maar er is een ijzeren wet, waarvan het eerste artikel luidt dat in het hoger onderwijs precies altijd het tegengestelde wordt gedaan van wat moet gebeuren, het tweede artikel dat het slaafs wordt uitgevoerd, het derde artikel dat de docenten rechtvaardigingen verzinnen waarom het toch goed was, het vierde artikel dat de samenleving de schade ondervindt, en de slotbepaling dat de universiteiten mopperen dat niemand voldoende respect heeft voor de wetenschap,

        1. Huibert Schijf

          Die bepalingen over voorbereidingstijd werden in mijn tijd al ingevoerd. Gedeeltelijk op verzoek van docenten zelf, meen ik. In de praktijk viel het natuurlijk wel mee. Wat me schokt aan sommige reacties is hoe bureaucratisch de universiteit is geworden. Er is onvoldoende voorbereidingstijd dus kan ik me niet voorbereiden. Gewoon goed nadenken, en met ervaren collega’s spreken wat nodig is en je voorbereiden. Niet in de baas zijn tijd, maar in je eigen tijd. Dat is altijd zo geweest.

          1. Huibert Schijf

            Ter aanvulling. Een van de beste oplossingen zou het invoeren van een sabbatical jaar iedere vier jaar zijn. Of we nemen de Amerikaanse regel over dat docenten maar negen maanden per jaar worden betaald en de ander drie maanden vrij zijn om te doen wat ze willen. Dat Amerikanen zoveel boeken schrijven is omdat ze moeten bij verdienen.

          2. FrankB

            “Niet in de baas zijn tijd”
            Ik weet niet hoe het aan de universiteit is, maar wel hoe het in het lager en middelbaar onderwijs geregeld is. Een onderwijzer/leraar/docent heeft een 40 urige werkweek en staat daarvan (ik meen) 24 klokuren voor de klas. De rest is voor vergaderingen, lesvoorbereidingen, corrigeerwerk, bijscholingen enz. Dus hier niks “het is altijd zo geweest”.

  2. Bert van der Spek

    Je verzuchtingen over voorbereidingstijd deel ik volledig. Toen ik in 1978 een hoorcollege gaf over Hethitisch imperialisme (niet mijn specialiteit) las ik alle Hethitische verdragen; die in het Akkadisch in het origineel, die in het Hethitisch in vertaling. Verder natuurlijk alle secundaire luiteratuur. Ik heb daar veel van geleerd. Het jaar ervoor had ik over Assyrisch imperialisme gedoceerd (waar ik dankzij mijn scriptie beter in zat). Geleidelijk aan zag ik mijn voorbereidingstijd slinken. Aan het eind van mijn carrière had ik nog drie uur voorbereidingstijd per collegeuur. Toen kon ik dus alleen nog varen op oude kennis. Zeer frustrerend.
    Wat je zegt over het laten lezen van grote geleerden in het eerste jaar onderschrijf ik geheel niet. Voor een a-typische student als Jona Lendering is dat misschien inspirerend, maar de doorsnee student jaag je weg met 19e eeuws Duits. Bovendien ontgaat de finesse hem of haar. Wat m.i. wel veel meer moet is bronnen lezen, wat mij betreft in vertaling. Lees maar eens grote lappen (niet een verstrooide passage bij een gedetailleerd artikel) Herodotus, Thucydides, Tacitus, Babylonische kronieken, Hethitische verdragen, Assyrische koningsinscripties, het Bijbelboek Koningen, de Codex Hammurabi, beroemde inscripties zoals die op de boog van Constantijn of de Res Gestae van Augustus. Dat mag van mij betreft wel ten koste gaan van geleerde artikelen over detailkwesties die al gauw weer achterhaald zijn.

      1. FrankB

        Niet helemaal – Bert vdS zegt eigenlijk dat het onderwijsniveau de laatste 40, 50 jaar zo erg is gedaald dat nauwelijks een student nog aan jouw verwachtingen voldoet. Om maar eens wat lezers te ergeren met een stokpaardje: het Nlds. onderwijsniveau opkrikken (waar ik helemaal voor ben) moet vanaf de kleuterschool beginnen en niet bij de universiteit.

        https://www.beteronderwijsnederland.nl

        Wel knullig dat de tekst van dat deltaplan niet te vinden is op de site.

    1. Anna Minis

      Dat is volgens mij een verstandig standpunt. Het is immers eigenaardig om allerlei ingewikkelde verhandelingen te lezen over teksten die men zelf niet gelezen heeft. Omdat het om antieke teksten gaat, moet er wel aandacht zijn voor tekstproblemen.
      Bijna uitsluitend aandacht voor secundaire literatuur is net zoiets als naar een lezing over een toneelstuk of opera te gaan zonder het stuk zelf te gaan zien.
      En jawel, dat Duits schrikt de huidige student van na de Mammoetwet natuurlijk af.

          1. Ben Spaans

            Als je een academische loopbaan had gekregen zou je doodongelukkig zijn geworden, denk je niet…? Niet leuk, maar misschien wel beter zo…

    2. Huibert Schijf

      Voor de bronnen van Bert van der Spek kan ik een heel ander voorbeeld geven om studenten zelf iets te laten doen. Bij een statistiekcursus bij sociologie konden ze kiezen uit een hele reeks van artikelen. Alle artikelen hadden gemeen dat er correlatiematrix was gepubliceerd. Ik zal de lezer verdere details besparen. Maar met een statistisch programma was het daarmee mogelijk om het artikel ‘na te rekenen’. Veel studenten gingen enthousiast aan de slag. Het leukste was natuurlijk als bleek dat er ook een andere conclusie kon worden getrokken op grond van andere hypothesen. Bij oude geschiedenis kan ik me voorstellen dat je een wetenschappelijke basistekst kiest met veel citaten en dan flinke stukken van die antieke schrijvers laat lezen om na te gaan hoe de schrijver van de basistekst die klassieke schrijvers heeft geïnterpreteerd of dat een citaat uit zijn verband is gerukt. Niet al te moeilijke artikelen natuurlijk. Mijn ervaring met studenten is dat ze graag zelf iets willen doen.

  3. Saskia Sluiter

    Ja, dat zou mooi zijn. Maar zie jij het gebeuren? Een nieuwe methode hier en daar – die de inbreng van de docent nog meer inperkt – en nog zo’n paar cosmetische aanpassingen. Ik geef er geen stuiver voor.
    Middenschool, brede brugklas, we hebben ze al vaker voorbij zien komen. Op zich een prima plan. Maar bij de uitwerking gaat altijd zoveel water in de wijn dat er een gedrochtelijk niks overblijft. (Ik ga gauw weer aan het werk, anders barst ik nog in snikken uit…)

  4. Adriaan Gaastra

    Zelf zou ik altijd de voorkeur geven aan thematische aanvullingen op het handboek. De historiografie op het vakgebied zou ik daaraan ondergeschikt maken. Zo werd dat bij middeleeuwse geschiedenis gedaan. Dan werd (en wordt) bij de 10e/12e eeuw feodaliteit behandeld. Binnen dat thema kan dan weer literatuur van de Annales-school aan bod komen.

Reacties zijn gesloten.