Twee weken geleden stuurde archeoloog Jan Verhagen me zijn proefschrift, gewijd aan de waterwerken die de Romeinen in de Lage Landen hebben aangelegd: Tussen de Dam van Drusus en de Zuilen van Hercules. Van wat ik er inmiddels van heb gelezen – niet alles – kan ik zeggen dat het leesbaarder is dan je van een proefschrift verwacht. Er staat veel in dat ik niet wist en waar ik bij gelegenheid nog eens op terug wil komen. Een waardevol cadeau dus en als ik hieronder een zwakte aanwijs, doe ik dat niet om afbreuk te doen aan Verhagens promotie. Ik wil een algemenere kwestie benoemen. Elk wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op aannames die een onderzoeker niet kan controleren en die mogelijk onjuist zijn.
De Drususgrachten
Mijn observatie betreft de Drususgrachten. Ik heb het er eerder over gehad. (Het is onbeleefd rond een promotie nog eens zaken naar voren te brengen die de doctorandus niet weten kon.) De Romeinse biograaf Suetonius noemt fossas die generaal Drusus heeft laten aanleggen in Raetia en Germanië. Hij geeft ook een datering: in een jaar waarin Drusus de quaestuur of de praetuur uitoefende. Als de quaestuur is bedoeld, slaat het op het jaar 18 v.Chr., toen Drusus verbleef in Raetia (zuidelijk Duitsland/Zwitserland). Als de praetuur is bedoeld, hebben we het over 11 v.Chr., toen hij campagne voerde in het Overrijnse. Die campagne kennen we van Cassius Dio, die inderdaad werkzaamheden vermeldt aan de Lippe.
Normaalgesproken zouden we de Drususgrachten dus zoeken in Duitsland. Normaalgesproken. In de praktijk zijn zestiende-eeuwse geleerden de woorden van Suetonius gaan combineren met een passage uit Tacitus waar een Drusiaanse fossa, enkelvoud, wordt genoemd. Drusus is inderdaad in Nederland geweest. In 12 v.Chr. is hij, met de rang van legaat, de Rijn afgevaren. Tacitus’ woordkeuze impliceert niet per se een kanaal; het kan gaan om een van de takken van de Rijn. We kunnen de waterbouwkundige werken desondanks in Nederland zoeken, al moeten we dan wel enkele aannames doen.
- Tacitus heeft het over een kanaal, niet over een tak van een rivier.
- Suetonius en Tacitus hebben het over hetzelfde.
- Suetonius vergist zich bij Drusus’ titulatuur (en dus de datering en regio van de Drususkanalen).
Het eerste is probleemloos en laat ik rusten. Het tweede zou best kunnen. Het derde kan eveneens, maar veronderstelt dat Suetonius een fikse vergissing maakte. Hij verwisselde oeroude staatsambten als quaestuur en praetuur met een functie in keizerlijke dienst. Er is, met andere woorden, wat interpretatieve gymnastiek nodig.
Ockham
Ik beweer dus niet dat de Drususgrachten niet in Nederland lagen. En ik noem met plezier dat Verhagen aanwijzingen heeft gevonden voor de kanalisatie van de Utrechtse Vecht. Aangezien daar meanders kunnen zijn afgesneden, zou dat het meervoud fossas verklaren. Het is dus best mogelijk dat Drusus de Vecht heeft gekanaliseerd en het is goed dat Verhagen archeologisch en tekstueel bewijs samenbrengt.
Wat ik wél zeg, is dat je twee extra hypothesen (2 en 3) moet invoeren om de Drususgrachten in Nederland te plaatsen. En dan wordt het scheermes van Ockham relevant. Dat de kanalen in Nederland lagen is een ingewikkelder hypothese dan dat ze lagen in Duitsland.
Ik had graag gezien dat Verhagens promotoren hem het probleem hadden laten benoemen. Vooral omdat Verhagen, als het gaat om de locatie van plaatsnamen die we alleen uit teksten kennen, verdienstelijk werk heeft gedaan dat ik, in een andere context, al eens heb genoemd. Hij hoefde het probleem niet op te lossen. Dat is – al suggereert de poëtische titel anders – niet waar zijn proefschrift over gaat. Of beter: terwijl hij zocht naar iets dat even moeilijk te vinden is als Hannibals Alpenpas, heeft Verhagen andere waardevolle inzichten opgedaan.
Ik heb echter het vermoeden dat de doctorandus, zijn drie promotoren en de leden van de begeleidingscommissie hebben aangenomen wat ze moesten bewijzen: dat de Drususgrachten in Nederland lagen. Ze lijken althans niet te hebben herkend dat het gaat om weinig meer dan een zestiende-eeuwse hypothese. Zoals gezegd: elk wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op aannames die onderzoekers niet kunnen controleren. Dat is onvermijdelijk maar vormt wel een probleem.
De Drususgracht, enkelvoud of meervoud, Nederland of Duitsland: we hebben meer observaties van de Verschrikkelijke Sneeuwman.
Het was beter geweest als Verhagen er niet over was begonnen en zich had beperkt tot de waterwegen zelf. De namen daarvan zijn niet belangrijk.
Dat de namen niet belangrijk zijn, is niet helemaal waar. Het vaststellen van correspondentie tussen twee soorten data, helpt ons verder bij de cruciale vraag wat nu eigenlijk een oudheidkundig bewijs is. Die discussie is tot stilstand gekomen. Als je de scheldpartijen uit de jaren tachtig terugleest, met classici die vinden dat archeologen hun plek als hulpwetenschap moeten kennen en archeologen die vinden dat alles zonder tekstuele hulp uit de vondsten valt af te leiden, begrijp je waarom niemand die discussie wil heropenen. Maar dat is niet goed. In twee vakgebieden komen steeds vaker conclusies voor die bij voorbaat onjuist zijn.
Archeologen moeten dus maar flink door blijven zoeken. Helemaal lollig wordt het als ze zowel in Nederland als in Duitsland waterwerken terugvinden.
Dat is al het geval. We weten van waterwerken langs de Lippe (Cassius Dio noemt ze) en nu dus langs de Vecht. Plus dus een dam bij Herwen.
Mijn dag is goed.
Het schrijven van een boekbespreking waarbij de auteur in zijn waarde blijft en toch scherpe kritiek wordt geleverd, is een kunst apart. Ik kan deze informatieve bespreking daarom erg waarderen. Maar voor mij blijft de vraag hoe je die speculaties in toom houdt. Ik heb weleens een boek van Tom Buitendijk proberen te lezen, maar tuimelde ik van de ene speculatie naar de andere. Dat maakt het voor een empirisch socioloog tamelijk onleesbaar.