
In mijn komende boek Hannibal in de Alpen behandel ik een topografisch probleem: hoe bepaal je de locatie van een in de antieke bronnen genoemde plek? Deze problematiek is gangbaar en elke oudheidkundige weet dat atlassen (zoals) veel schijnzekerheid bieden. Waar lag Waššukanni? Waar op de Atheense Akropolis stond het Parthenon? Welke ruïnes zijn die van Ubar? Zulk onderzoek is te reduceren tot vier deelproblemen.
- Tekstkritiek: wat staat er precies in de geschreven bronnen?
- Bronkritiek: vergelijking van de bronnen om informatie te distilleren
- Reconstructie van het antieke landschap
- Plaatsing van de informatie (2) in het landschap (3)
In het geval van Hannibals Alpentocht zijn er voldoende tekst- en bronkritische problemen om te weten dat er onvoldoende informatie is om in het landschap te passen. Einde speurtocht. Dat het Alpenlandschap niet noemenswaardig is veranderd zou stap #3 makkelijk hebben kunnen maken, maar zover komen we dus niet eens. Iets dergelijks, bedacht ik onlangs, speelt op onschuldiger niveau bij de zogeheten Drususgracht, een waterbouwkundig werk dat is vernoemd naar de Romeinse veldheer Drusus.
Twee bronnen
Het bewijsmateriaal is nu minder ingewikkeld dan bij Hannibal. Het gaat om precies twee zinnetjes.
- Suetonius, Claudius 2: Oceanum septemtrionalem primus … navigavit transque Rhenum fossas navi et immensi operis effecit, quae nunc adhuc Drusinae vocantur. “De noordelijke Oceaan bevoer hij als eerste … en voorbij de Rijn bewerkstelligde hij, als arbeidsintensief en immens karwei, fossas die tot op de huidige dag Drusisch genoemd worden”
- Tacitus, Ann. 2.8: navibus fossam, cui Drusianae nomen, ingressus. “Hij is met schepen de fossa met de naam Drusiaans ingegaan”
Wat is een fossa?
Wat is een fossa? Afgeleid van “het gegravene” zijn de betekenissen:
- een greppel (bijv. de Fossa Cluilia bij Rome),
- de greppel rond een fort,
- een rivierbedding of -monding,
- een kanaal (zoals de fossa Corbulonis),
- de geul van een fundering,
- een riool,
- een graf,
- een grens.
Van de vijftien mij bekende topografische namen met het element fossa hebben er zeven betrekking op een riviermonding en drie op een kanaal; ook duikt fossa enkele keren op als naam van een wegstation. Zonder al te stellig te zijn: we mogen ons afvragen of de Drususgracht een kanaal was.
Tacitus over de Drususgracht
Als we alleen Tacitus zouden hebben, zouden we denken dat de Drusiaanse fossa een riviertak was. Vergelijk de mondingen van de Po, die namen hebben als Fossa Clodia en Fossa Flavia. We zouden wellicht hebben gedacht dat Drusus als eerste een bepaalde tak van de Rhenus bicornis had gevolgd. Dat moet dan slaan op de expeditie uit 12 v.Chr.
Zo lezen we de passage van Tacitus echter niet. We lezen die via Suetonius: je leest immers nooit slechts één tekst.
Suetonius over de Drususgrachten
Het is echter de vraag of de twee schrijvers het over dezelfde Drususgracht hebben. Hier is de volledige passage uit Suetonius in de vertaling van Daan den Hengst.
Drusus voerde in zijn functie van quaestor en praetor het bevel in de oorlogen in Raetia en later in Germanië. Hij was de eerste Romeinse legeraanvoerder die de Noordzee bevoer en hij liet aan de overkant van de Rijn ten koste van enorme inspanningen een stelsel van fossae graven dat nog steeds zijn naam draagt. De vijand bracht hij veel nederlagen toe en hij achtervolgde hem tot diep in het onherbergzame achterland. Hij staakte de achtervolging pas toen de verschijning van een Germaanse vrouw van meer dan menselijke grootte in het Latijn een halt toeriep aan zijn zegetocht. Om deze krijgsverrichtingen kreeg hij het recht een kleine triomftocht te houden en de onderscheidingstekens van een triomfator.
Drusus vocht in 18 v.Chr. als quaestor in Raetia (zeg maar Baden-Württemberg) en bekleedde de praetuur in 11. Cassius Dio beschrijft de campagne van dat jaar (54.33): Drusus sloeg een brug over de Lippe, viel het land van de Sugambriërs binnen (langs de Lippe) en rukte op tot de Cherusken. Slechte voortekens verhinderden de verdere opmars. Florus, die op dit punt het verloren geschiedwerk van Titus Livius samenvat, vermeldt de bouw van praesidia atque custodias (garnizoenen en wachtposten) langs de rivieren, alsmede forten, bruggen en wegen (maar geen fossae).
De natuurlijke wijze om Suetonius’ vermelding van Drusinische fossae te interpreteren, is dat we ze moeten zoeken bij de Lippe of, iets algemener, tussen Raetia en de Noordzee. Dat sluit vanzelfsprekend niet uit dat we de Drusinische fossae ook mogen zoeken aan de Beneden-Rijn en de aanleg kunnen plaatsen in 12 v.Chr. In dat jaar was Drusus echter geen praetor. Hij was legaat. We mogen (al even vanzelfsprekend) speculeren dat Suetonius slordig formuleert en ik beweer niet dat een datering in 12 v.Chr. en een locatie in Nederland onzin is. Maar: we zouden het nooit hebben verzonnen als we niet ook Tacitus kenden.
Het probleem
Samengevat:
- Tacitus heeft het over een Drusiaanse fossa (enkelvoud, in Nederland). Dat kan verwijzen naar de aanwezigheid van Drusus in 12 v.Chr.
- Suetonius kent Drusinische fossae (meervoud, tussen Raetië, de Noordzee en de Elbe). Dit verwijst naar gebeurtenissen in 18 of 11 v.Chr.
- Als we niet twee citaten hadden, zouden we Tacitus’ woorden van toepassing verklaren op een natuurlijke Rijnmonding à la Po en zouden we Suetonius’ woorden vermoedelijk betrekken op de Lippe.
- Om ze op elkaar te betrekken, moeten we de dubbele hulphypothese invoeren dat Suetonius zowel Drusus’ titel als het jaartal verkeerd weergaf.
Hebben ze het over hetzelfde? Een antwoord weet ik niet. Wat ik wel weet: de informatie die we uit de bronnen distilleren, is schaars en inconsistent. We komen ook hier niet verder dan stap twee. De Drususgracht is, net als Hannibals pas over de Alpen, niet vindbaar. Dit is niet de radeloze constatering van iemand die weet dat er ergens iets is dat zich aan waarneming onttrekt, maar een epistemologische constatering: we overschrijden de grenzen van het kenbare.
Tot slot
Ik zeg niet dat we die twee teksten niet op elkaar kunnen betrekken. Als de negentiende-eeuwse Duitse Altertumswissenschaftler dachten dat het mocht, moeten wij het minimaal overwegen. Die Duitsers hadden weleens ongelijk, natuurlijk, maar ze stelden de principiële oudheidkundige vragen onbevooroordeelder dan wie ook. Tegelijk: de gedachte dat Suetonius en Tacitus het niet hadden over hetzelfde, is niet irrationeler dan de gedachte dat ze hetzelfde bedoelden. Beide opvattingen verdienen het serieus genomen te worden.
[In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) probeer ik uit te leggen waarom de oudheidkundige wetenschappen wetenschappen zijn. De stukjes verschijnen niet elke maandag en ook niet uitsluitend op maandag, maar de reeks heet nou eenmaal zo.]
Laatste zin: hoe overweeg je twee hypothesen die even waarschijnlijk zijn?
Het antwoord ligt in uw vraag besloten. – uw laatste drie woorden zijn de overweging. Daarom is de conclusie “De Drususgracht is, net als Hannibals pas over de Alpen, niet vindbaar”. Oftewel: “We weten het niet en zonder aanvullende data kunnen we het niet weten ook”.
Door het oordeel uit te stellen, zou ik in dit specifieke geval zeggen, en iets te gaan doen waar onderzoek resultaat kan opleveren.
Hail Atlantis, zeggen we dan. Of zoeken naar het paleis van Odysseus.
Die vergelijking lijkt me niet helemaal eerlijk. Het paleis van Odysseus is fictie en wordt als fictie gepresenteerd. Atlantis is een mythe en is door Plato ook als een mythe gepresenteerd. De bouwwerken van Drusus zijn reëel geweest, wat ze ook waren.
Het Latijn van Suetonius is vreemd, en ik denk dat er daar sprake is van een tekstkritisch probleem. “(…) fossas navi et immensi operis effecit”, ‘hij construeerde fossa’s voor een schip en van (= gekarakteriseerd door) een enorme inspanning”, staat er letterlijk. In jouw vertaling heb je dat (dus rare) woordje ‘en’ verdonkeremaand om de tekst begrijpelijk te maken, terwijl mij bij Den Hengsts vertaling onduidelijk is wat hij met “navi” (‘voor een schip’) doet; waarschijnlijk ermee in zijn maag zitten en dan maar onvertaald laten. Mijn suggestie, maar gewoon uit de losse pols en tijdens het ontbijt: ‘navi’ moet ‘novi’ zijn: “hij construeerde fossa’s van (= ‘gekarakteriseerd door, ‘met’) een ongehoorde en enorme inspanning’. Dat “novi” bij het overschrijven in “navi” is veranderd zou je kunnen verklaren doordat de overschrijver aan de passage van Tacitus, met zijn “navibus” (‘met schepen’) dacht.
Wat er met die fossa’s bedoeld wordt weet ik ook niet hoor.
Bingo. “Novi” is overgeleverd in de familie die bekendstaat als Ypsilon, zijnde de drie twaalfde-eeuwse codices Parisinus 6116, Parisinus 5802 en de Codex Regius (in het British Museum).
Het commentaar van Donna Hurley op Suetonius, Divus Claudius (Cambridge 2001) verdedigt “navi”. Het is de gen sg van “navus”/”gnavus”, industrious, energetic, wat mij betreft als lectio difficilior hier te verkiezen boven “novi”. Hurley geeft een parallel uit Velleius Paterculus 2.120.3: “gnava virilique opera”.
Dank je wel!
Ah, interessant, dank. Maar waarom zou “navi” difficilior moeten zijn dan “novi”? Je kunt een verandering van “novi” in “navi” even gemakkelijk verdedigen als een verandering in omgekeerde richting, toch?
“novus” is veel frequenter en toegankelijker dan “(g)navus”. De meeste kopiisten zullen eerder geneigd zijn een tekst te vereenvoudigen dan moeilijker te maken. In hoeverre dit een bewust proces is, laat ik in het midden. Paleografisch is de verandering beide kanten op verdedigbaar.
Ja, “novus” is als los adiectivum inderdaad veel frequenter en toegankelijker “(g)navus”. Maar je mag beider gebruik niet los zien van het zinsverband, waardoor de vraag dus wordt: wat is waarschijnlijker: dat “transque Rhenum fossas navi et immensi operis effecit” is gewijzigd in “transque Rhenum fossas novi et immensi operis effecit”, of een verandering in omgekeerde richting? In het laatste geval zou een scriba “novi” hebben kunnen opvatten als een verschrijving voor “navi” in de betekenis “voor een schip”, zulks met in het achterhoofd de corresponderende Tacitus-passage (met daarin “navibus”!). “Navi” als dativus van “navis” is tenslotte helemaal niet frequenter en toegankelijker dan “novi”. En ook onafhankelijk van de Tacituspassage maakt “navi” duidelijk waarvoor die fossa’s waren bedoeld en “novi” niet, ook een argument voor “novi” als lectio difficilior Voor de duidelijkheid: ik pleit hier niet voor “novi” (dat was slechts een ontbijtconjectuur die later nog een heuse lectio bleek te zijn ook, en bovendien: als je “navi” opvat als ‘voor een schip’ is “et” eigenlijk onmogelijk), ik wijs er slechts op dat in de vuistregel ‘lectio difficilior potior’ de term ‘lectio’ niet naar een woord verwijst, maar naar een passage.
Ik ga bij het toepassen van “lectio difficilior potior” ook uit van de context, niet van losse woorden (al heb ik dat misschien wat onzorgvuldig geformuleerd).
De vraag is dan, zoals Gert ook duidelijk schrijft, welke verandering meer voor de hand ligt “fossas navi et immensi operis effecit” naar “… novi …” of andersom (“… novi …” naar “… navi …”).
Ik vind de tweede niet voor de hand liggen. Het levert een niet te construeren tekst op (de verandering is dan een corruptie van de tekst: je kunt “et” niet kwijt en het gebruik van de dativus “fossae voor een schip” vind ik moeizaam Latijn) en het is maar de vraag of de kopiist de passage van Tacitus kende en daardoor beïnvloed is. Wij lezen de passages in hun samenhang, maar geldt dat voor een gemiddelde kopiist ook? Ook in context lijkt “navi” mij dus de lectio difficilior.
Maar we zijn het eens dat “navi” hier te verkiezen is. Jammer genoeg levert dat geen verdere inzichten op over het probleem dat Jona aanstipte: wat wordt bedoeld met “fossa(e)”?
Ja, we zijn inderdaad eens, vrees ik. En ik moet recht doen aan Daan den Hengst, wiens vertaling nu tóch correct lijkt. (En Jona moet zijn eigen vertaling “… bewerkstelligde hij, als een immens karwei, fossas navi…” spoorslags verbeteren.;-) )