
Het idee dat alle vroege christenen elkaar lief hadden als broeders en zusters was meer ideaal dan waarheid. Er waren vaak ruzies. Het bekendste voorbeeld is Paulus, die in Galaten 2.11-14 weinig goeds heeft te zeggen over Petrus. De auteur van de Openbaring spreekt vol afschuw van christenen in Pergamon en Tyatira die van het heidense offervlees aten (2.14, 2.20; overigens met vermelding van een vrouwelijke leraar). De auteur van de Eerste brief van Johannes maakt zijn opponenten uit voor antichristen. Ik heb er onlangs op gewezen dat de Brief van Jakobus te lezen is als correctie op Paulus’ opvattingen over de Wet.
Het geruzie hoeft ons niet te verbazen. Het vroegste christendom was immers een greedy institution, dat wil zeggen een instelling die haar leden voorhoudt te zijn uitverkoren en in ruil volledige toewijding eist. (Sparta is een ander antiek voorbeeld.) Die volledig toewijding kwam als vanzelf. Wie een terechtgestelde crimineel begint te vereren – en daar leek het natuurlijk wel op – sneed nogal wat banden af met de rest van de samenleving. En in een greedy institution kan alles wat duidt op minder dan volledige toewijding, leiden tot explosieve situaties. Ruzie was te verwachten.
Diotrefes
Dat lijkt ook te zijn gebeurd in de groep waarvoor de Derde brief van Johannes is geschreven.
Ik heb al aan de gemeente geschreven, maar Diotrefes, die daar de dienst wil uitmaken, trekt zich niets van ons aan. Als ik kom, zal ik zijn gedrag ter sprake brengen. Die man verspreidt laster over ons, en daar laat hij het niet bij: hij weigert de broeders te ontvangen, en houdt degenen tegen die dat wel willen en verjaagt hen uit de gemeente. (9-10; NBV21)
De auteur van deze superkorte brief (219 woorden), een “oudste” die met gezag kan schrijven naar de gemeente, heeft blijkbaar moeite met een Diotrefes. We krijgen de indruk dat die de auteur van de brief heeft belasterd, dat deze mensen heeft gestuurd om de zaak uit te praten, dat Diotrefes de dialoog heeft geweigerd en dat hij mensen die wél wilden overleggen, heeft verstoten. Het Griekse woord is ἐκβάλλει: de mensen zijn eruit geworpen. Misschien met enig lichamelijk geweld, maar in elk geval deelden de uitgestotenen niet meer in de gezamenlijke maaltijden.
Parallellen
Uniek is het niet. Paulus beschrijft in 1 Korintiërs 5.1-5 dat een man die samenwoont met zijn stiefmoeder maar beter aan de Satan kan worden uitgeleverd. Een mooie parallel vinden we in de Dode-Zee-rol die bekendstaat als de Gemeenschapsregel (1QS):
Wie heeft gevloekt … terwijl hij in de Schrift las of een zegen uitsprak, moet men uitstoten. Hij kan nooit meer naar de raad terugkeren.
Hierop volgen nog enkele lichtere straffen, tijdelijk, voor andere vergrijpen. Ook de sekte van de Dode-Zee-rollen was een greedy institution.
[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]
“Ook de sekte van de Dode-Zee-rollen was een greedy institution.” Zonder twijfel. De term is bedacht door de Amerikaanse socioloog Lewis A. Coser. Grappig genoeg is er ook een Nederlandse term: gulzige instituties. Studentencorpora zijn een voorbeeld en wie er op let ziet ze overal. De kern daarbij is insluiting en uitsluiteng. Dat geldt ook bij WhatsApp groepen van elfjarigen, zag ik laatst.
Ik heb een paar atheïstische fora en blogs op internet gekend die veel overeenkomsten vertoonden. Het sleutelwoord is groepsdenken.
Ik heb moeite met het framen van de bonte verzameling vroege christenen (al dan niet joods) als ‘greedy institution’. Ik vind het een beetje platvloers.
Allereerst was er nog geen sprake van een instituut en ‘inhalig’ snap ik in dit verband helemaal niet. Inhalig gedrag associeer ik met Goldman Sachs en de Swiss Bank en soortgenoten.
Maar ik heb L.A. Coser niet gelezen.
Dat is het probleem met wat meer namen, dat ze ongewenste bijbetekenissen hebben gekregen. Het einde van het derde millennium v.Chr. heet in Mesopotamië wel “Sumerische Renaissance”, wat niet bepaald waardevrij is: de voorafgaande periode, waarin de meeste teksten werden geschreven in een semitische taal, is bij implicatie een soort Duistere Middeleeuwen.
Had Cosers begrip van de ‘gulzige institutie’ niet van meet af aan een morele, oordelende bijbetekenis? Zijn favoriete voorbeelden waren jezuïeten en communisten, waar hij niet bepaald neutraal tegenover stond. Wat zijn begrip impliceerde was dat hij als socioloog de onderwerping, die die bewegingen van hun leden vragen, kon verklaren als een intrinsiek, institutioneel doel op zichzelf: ‘het beest moest gevoed worden’, zoals een veelvraat eet omwille van het eten en niet omwille van een hoger doel.
Als ik het goed lees gebruik jij het begrip ook als een verklaring voor de conflicten in de vroege Jezusbeweging (‘immers’), maar ik vraag me af hoeveel dat dan verklaart. Zou je de conflicten in het Nederlandse verzet beter begrijpen als je de oorlogssituatie buiten beschouwing laat en stelt dat het verzet nou eenmaal een intrinsiek gulzige institutie was?
De correcte vertaling naar het Nederlands in dit geval is niet “instituut” maar “institutie”. Dat laatste woord is veel en veel ruimer. De eerste beschrijving die ik vond is “Een institutie is een vast, collectief bepaald patroon van gedragsvormen; procedure volgens welke men bepaalde dingen in een samenleving of groep doet omdat het zo hoort.”
Als ik het zo opzoek, heeft greedy niet met materiële hebzucht te maken maar met de eis tot totale toewijding. In een groep die het einde der tijden verwachtte, is zoiets niet ondenkbaar, misschien zelfs onvermijdelijk.
Het heeft natuurlijk ook met macht te maken. Zelfs een groepje van enkele mensen kan je als een institutie beschouwen waarin iemand, meestal de radicaalste van de hoop, de regels wil vastleggen. De eerste christelijke gemeenschappen zullen net als elke verzameling mensen niet gevrijwaard zijn gebleven van kliekjesvorming, machtsspelletjes en interne rivaliteit. Zie je plaatselijke sportclub, heemkundige kring, hobbyvereniging, oudercomité…
Anderen uitsluiten is een favoriete manier om je macht te doen gelden.
Dat dit bij elfjarigen helaas ook al speelt, kan ik uit ondervinding beamen. Lang leve de technologie die het hen mogelijk maakt om deze speelplaatspolitiek thuis verder te zetten op een schermpje. En dan de ouders: ‘wat gaat u daaraan doen, meester?’. Euh…wat ga ik doen aan het probleem dat zich thuis stelt op het toestel dat u hen hebt gegeven via het account waar ze wettelijk nog te jong voor zijn? Tja.
Zo vat ik het ook op. Ter aanvulling: groepsdenken speelt een belangrijke rol.
Geheel iets anders, maar relevant voor dit blog: wat vindt u van Het Verhaal van Vlaanderen, met Tom Waes? Ik zit er tijdens het schrijven naar te kijken, maar vond de Nederlandse versie maar matigjes.
Ik heb daar in het begin een lezersbrief over geschreven naar de krant. Zie ook een gastblog alhier enkele weken terug. Nu ik de hele reeks gezien heb, moet ik bekennen dat ik het best kon pruimen op voorwaarde dat je geen diepgravende historische analyses verwacht. Er is op aan te merken dat het teveel werd opgehangen aan figuren en anekdotes, maar ik vond de sprekers ook aandacht hebben voor de achterliggende mechanismen. Uiteraard te weinig, maar zendtijd is schaars en duur. De tweede lijn komt er ook daardoor bekaaid vanaf.
Het is opgevat als programma voor een breed publiek en daar geldt zeker missie geslaagd. Ik hoor links en rechts over kinderen en tieners die weinig interesse in geschiedenis hebben maar wel gebeten waren door dit programma.
Het is in ieder geval niet de nationalistische propaganda geworden waar sommigen voor vreesden (en anderen op hoopten).
Het ‘Verhaal’ van Vlaanderen loskoppelen van het ‘Verhaal’ van België is al een problematische keuze.
Vlaanderen als ‘Greedy Institution’ …
Dat zou je ook kunnen omdraaien. Misschien was België wel de greedy institution…
Evenals in de Nederlandse serie rent men hier met zevenmijlslaarzen door de prehistorie. Dat betekent dat er onvermijdelijke keuzes moeten worden gemaakt en dat is jammer.
Dat de aflevering door Waes aan elkaar wordt gepraat met de nodige humor vind ik dan wel weer heel verfrissend.
Greeny institution is een vriendelijker term. Het gaat over ontgroening, over het toetreden tot een gemeenschap, waarbij regels (fascinerende huisregels) gelden, bijv. niet vloeken als er aan tafel wordt voorgelezen uit de bijbel, het boek dat gaat over de leer van een ten onrechte veroordeelde Mens.
“Het Griekse woord is ἐκβάλλει: de mensen zijn eruit geworpen.”
Huh? Dat is een non sequitur. Het Griekse woord is inderdaad ἐκβάλλει, maar dat heeft weinig met ‘ergens uit werpen’ te maken. Het werkwoord ἐκβάλλειν (ekballein) betekent zoveel als ‘doen vertrekken’, ‘wegsturen’. Uiteraard kán daar lichamelijk geweld aan te pas komen, maar dat zou de context dan moeten impliceren; het werkwoord op zich doet dat niet.
‘Als ik het zo opzoek, heeft greedy niet met materiële hebzucht te maken maar met de eis tot totale toewijding.’
Volgens mij zijn er onder die term verschillende instuties te definiëren, waar van de leden niet alleen totale persoonlijke toeweiding, maar ook financiële opoffering wordt verwacht. Daaronder vallen sektarische groeperingen o.l.v. van (zelfbenoemd) geestelijk, politiek en/of militair leiderschap.
‘Wie heeft gevloekt … terwijl hij in de Schrift las of een zegen uitsprak, moet men uitstoten. Hij kan nooit meer naar de raad terugkeren.’
Wat moet je je hier bij voorstellen? Als iemand in zijn eentje las is dat nooit te controleren.
En in zo’n gemeenschap gaat niemand bij een gezamenlijke schriftlezing het toch in zijn hoofd halen een vloekwoord te laten callen terwijl hij aan het voorlezen is?
Dat weet ik niet. Het gaat om teksten zonder klinkers. We weten zeker dat men bang was voor voorleesfouten. Zo wordt in sommige Dode-Zee-rollen de godsnaam niet geschreven maar staan er vier punten, zodat niemand per ongeluk de godsnaam hardop uitspreekt. Ik kan me voorstellen dat als er ergens “goed ijverde mama” stond, gdvrdmm dus, iemand “godverdomme” las.
Weinig invoel vermogen dan.
Alles moet ook zo moeilijk mogelijk bij die religies…😏
Da’s wel een beetje vergezocht, hè.