
Het is verleidelijk naar Johannes de Doper te kijken als voorloper van Jezus van Nazareth, maar dan lopen we – en ik bedoel dit niet negatief – in een christelijke val. Het zijn de evangeliën die de Doper zo presenteren, maar Johannes was geen christen. Zijn wereld was die van het Tempeljodendom, waarin hij een eigen positie had. Ik heb al enkele keren over deze fascinerende figuur geblogd (historische accuratesse, zwoele verleidster, James Bond) en zal het nu wat systematischer doen.
Bronnen
Er zijn diverse bronnen. Om te beginnen het Marcus-evangelie: Marcus 1.2-9, waarover ik vandaag blog, en 6.14-29 (de executie), met daarbij Lukas 1.5-25 (de hoorn der redding) en 39-80. Uit de bron Q zijn er de prediking die bekendstaat als “first Baptist block” (Matteüs 3.7-12 || Lukas 3.7-9, 15-18) en Jezus’ oordeel over Johannes in het “second Baptist block” (Lukas 7.18-35 || Matteüs 11.2-19). Dan zijn er nog een korte eigen traditie van Lukas (3.10-14) en een verhaal over de betrekkingen tussen Jezus’ en Johannes’ leerlingen in Handelingen 19.1-7. In het evangelie van Johannes doopt Johannes de Doper niet (Johannes 1.19-42). Flavius Josephus vermeldt de Doper eveneens (Joodse Oudheden 18.116-119).
Om compleet te zijn noem ik nog de mandeeërs, een religieuze groep uit het zuiden van Irak, die claimen dat Johannes een belangrijke profeet is en mogelijk authentieke tradities hebben bewaard. Nu ik dit schrijf, op een waterkoude zaterdagmiddag in Amsterdam, weet ik onvoldoende om dat te kunnen beoordelen. Misschien kom ik erop terug; mandeïsme is fascinerend en zelfs bekend op de planeet dwergplaneet Pluto. Ook zonder mandeeërs valt er overigens voldoende te vertellen over Johannes de Doper.
De Dompelaar
Het stukje van vorige week introduceerde Johannes als wegbereider voor de messias – ongetwijfeld Marcus’ christelijke manier van presenteren. Hij vervolgt:
Dit gebeurde toen Johannes de Doper naar de woestijn ging en de mensen opriep zich te laten dopen en tot inkeer te komen, om zo vergeving van zonden te verkrijgen. Alle inwoners van Judea en Jeruzalem stroomden toe en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden beleden. Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel; hij leefde van sprinkhanen en wilde honing. Hij verkondigde: ‘Na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om me voor hem te bukken en de riemen van zijn sandalen los te maken. Ik heb jullie gedoopt met water, maar hij zal jullie dopen met de heilige Geest.’
Eerst maar eens βάπτισμα ofwel baptisma, dat meestal wordt vertaald als “doop”. Het Griekse woord komt vooral voor in medische teksten en heeft betekenissen als onderdompelen, baden en diep slapen. (Een bekend boek over Johannes heet dan ook The Immerser.) We zitten hiermee in de wereld van de joodse rituele baden.
Rituele baden
Rituele baden, mikvaot, dienden om de reinheid te herstellen van mensen die werkten in de tempel. Die reinheid kon op verschillende manieren gecompromitteerd zijn geraakt: het was bijvoorbeeld taboe dat een priester een lijk aanraakte. Soms moest zo iemand zijn reinheid herstellen met een offer; geringere vormen verdwenen na een nachtje slapen.
Vanaf de tweede eeuw v.Chr. waren er ook baden om de rituele reinheid te herstellen. Daarbij bestonden gradaties: het Mishna-traktaat Mikvaot beschrijft een hiërarchie, variërend van het stilstaande water in kleine bekkens tot het altijd stromende en eeuwig reine rivierwater. (Ik heb weleens gewezen op de vroegchristelijke parallel in de Didache 7.2-3.) Deze baden zijn archeologisch bekend uit het hele land van Israël en werden steeds populairder, wat toch wat vreemd was omdat er maar één tempel was, in Jeruzalem.
De verklaring voor de verspreiding van baden is de farizese revolutie. Vanaf het midden van de tweede eeuw, toen Jonathan de Makkabeeër het hogepriesterschap aanvaardde naast het commando over een leger, verkeerde de tempel volgens sommige groepen in een permanente staat van onreinheid. Als de hogepriester niet rein is, dachten de farizeeën, moet het volk maar priesterlijk en rein zijn. En dus namen zij de priesterlijke verplichtingen op zich. Een aardig voorbeeld is Judith 2, waarin de titelheldin in het kamp van een vijand verblijft, maar ervoor zorgt kosjer te eten en toestemming krijgt te baden. Ook de Dode-Zee-rol die bekendstaat als de Gemeenschapsregel beschrijft rituele baden (1QS v-vi), maar aangezien deze tekst betrekking heeft op een priesterlijke groepering was dit natuurlijk te verwachten.
De baden van Johannes
Het is tegen deze achtergrond dat we Johannes’ optreden moeten plaatsen: het herstel van de rituele reinheid. Niet voor niets stond hij bij een rivier, die altijd stroomde en nieuw leven meebracht. Niet voor niets brengt de evangelist Lukas, zoals we al zagen, hem in verband met een priesterlijke familie.
De Doper legde de lat hoog. Het bad was niet voldoende; het was hooguit een uiterlijk teken. De bader moest ook voldoende tot inkeer komen om van God vergeving te krijgen voor begane zonden. Zo presenteert Marcus het althans.
Johannes de Doper had echter meer noten op zijn zang. Volgende week meer.
[Een overzicht van deze reeks is hier.]
“Johannes was geen christen” schrijf je hierboven. Maar waren Jezus en zijn 12 discipelen (of de 70 uitgezondenen) dan wel christenen?
Lees wat Petrus zegt:
‘Wend u af van uw huidige leven en keer terug tot God om vergeving te krijgen voor uw zonden’, leert Petrus in Hand.2:38 en Hand.3:19. En ditzelfde leerde Johannes ook aan het begin van zijn bediening, zelf nog vóór hij Jezus doopte:
‘Johannes trok door de gehele Jordaanstreek en hij verkondigde dat de mensen zich moesten laten dopen en tot inkeer moesten komen. Zo zouden hun zonden vergeven worden … En ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden beleden’ (Matt.3:2 / Marc.1:4/ Luc.3:3 / Joh.1:28).
En ook Jezus zelf heeft nooit een andere doop ingesteld. Niet nadat hijzelf gedoopt was en ook niet toen hij (met Petrus) ging dopen in Enon (Joh.3:23) en zijn leerlingen een meningsverschil met de leerlingen van Johannes de Doper kregen over rituele ‘reiniging’.
En wat er bij de ‘voetwassing’ tijdens de Laatste Maaltijd plaatsvond bevestigd zelfs dat er nooit een andere (of vervangende) doop is ingesteld:
‘Toen hij bij Simon-Petrus was aangekomen zei deze: ‘Here, u gaat toch zeker mijn voeten niet wassen?’ Jezus antwoordde hem en zei: ‘Wat ik doe begrijp je nog niet, maar later zul je begrijpen wat ik gedaan heb.’ Toen zei Petrus: ‘Ik zal het in der eeuwigheid niet toestaan dat u mijn voeten wast!’ Jeshua zei daarop:
‘Als ik je voeten niet mag wassen dan hoor je niet bij mij; dan is er geen binding tussen jou en mij.’ Petrus zei: ‘Was dan niet alleen mijn voeten, maar was dan ook mijn handen en mijn hoofd.’ Jeshua zei: ‘Wie gewassen is, is op zijn voeten na rein’ ” (Joh.13:6-10).
Het Griekse woord voor ‘rein’ dat in bovenstaande tekst gebruikt wordt is katharoi. Het is een zelfstandig naamwoord dat ook wordt gebruikt bij: ‘offer ter reiniging’ (Marc.1:44) en bij ‘reiniging van zonden’ (Hebr.1:3).
En ook bij het dispuut tussen de leerlingen over ‘reiniging’ (Joh.3:23).
Het woord ‘rein’ in de tekst van de voetwassing slaat dus op de doop en het ‘wegwassen van zonden’. Zonden, die men voorafgaande aan de doop dient te belijden. Jezus zegt dus in Joh.13: ‘Wie gedoopt is … is helemaal rein. Jullie zijn rein…’. En dat wordt bevestigd in Joh.15:3 ‘Jullie zijn rein…’.
Nee, er is door Jezus of de Twaalf nooit een andere doop ingesteld. Dat leert ook de tekst uit Hand.8:13-16 waar het volk ná gedoopt te zijn door Filippus de ‘handen’ krijgt opgelegd door Petrus en Johannes ‘en zo de heilige Geest ontvangt’ (Hand.8:17).
En Paulus zelf herhaalt wat Ananias bij zijn ‘bekering’ tegen hem zei:
Hand.22:12 ‘In Damascus kwam een zekere Ananias naar me toe, een man die de Wet (de Thora) trouw naleefde en bij alle Joodse inwoners van de stad in hoog aanzien stond …’
Hand.22:16 ‘Sta op Paulus, laat je dopen en je zonden wegwassen, terwijl je zijn naam aanroept.’
Uit dat ‘aanroepen’ van de naam Jezus kan je hooguit concluderen dat vanwege de proclamatie van Petrus: ‘Jezus is door God tot heer (Ps.110:1) en Messias aangesteld’ (Hand.2:36), dit bij de doopplechtigheid als ‘belijdenis’ is toegevoegd. Aan de doop zelf is namelijk door de Hebreeuwse volgelingen van Jezus niets veranderd. Wel is het zo dat Paulus een heel andere invulling van de doop geeft, maar dat is een ander verhaal!
De doop, zoals Johannes en Jezus die praktiseerden, lijkt een samensmelting te zijn van de geboden aangaande (verplichte) rituele reiniging zoals voorgeschreven in de Thora, en teksten uit Tenach zoals Ezechiël 36:25:
‘Ik zal zuiver water over jullie uitgieten om jullie te reinigen van alles wat onrein is, van al jullie afgoden. Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe geest geven, Ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een levend hart voor in de plaats geven. Ik zal jullie Mijn Geest geven en zorgen dat jullie volgens Mijn wetten leven en Mijn regels in acht nemen.’
Een lijstje bijbelcitaten is geen vervanging voor een wetenschappelijke analyse. Hebt u Israel Verdeeld gelezen? Dat bevat een wetenschappelijke analyse van het ontstaan van het christendom. Accepteert u die dan zult u beseffen dat “Maar waren Jezus en zijn 12 discipelen (of de 70 uitgezondenen) dan wel christenen?” een onjuiste vraag is. Verwerpt u die wegens uw lijstje bijbelcitaten, tja, dan halen wetenschappers hun schouders op.
Mag u van mij nog steeds Jezus van Nazareth, zijn volgelingen en zelfs Johannes de Doper christenen noemen. Geen probleem, u kunt altijd “christen” zo definiëren dat uw argument een cirkelredenering wordt. En cirkelredeneringen zijn niet automatisch fout; ze leveren alleen geen kennis en inzicht op.
U kunt natuurlijk ook proberen de term “christen” op objectieve, onafhankelijke wijze te definiëren. Ik wens u veel sterkte met de moeilijkheden die u dan tegenkomt. Bedenk: semantiek zegt niets over de natuurlijke werkelijkheid zoals onderzocht door wetenschap.
Los van welke wetenschappelijke analyse dan ook geeft een ‘lijstje Bijbelcitaten’ aan tot welke stroming men personen als Johannes of Jezus kan rekenen. Dat Jezus Joods was (en Johannes ook) sluit dus uit dat zij christenen waren, iets wat door deze ‘Bijbelcitaten’ wordt bevestigd. In dit geval ondersteunen zij dus de wetenschappelijke analyse dat Jezus Joods is.
Ik vrees dat u er goed aan zou doen zich eens te verdiepen in hoe we in de geschiedwetenschap met het fenomeen ‘bronnen’ omgaan. U presenteert een aantal Bijbelcitaten zonder zich af te vragen door wie, wanneer, voor wie, in welke context, en met welk doel die geschreven zijn. Maar met die manier van doen toont u helemaal niets aan, het is wetenschappelijk waardeloos. Ik zou zeggen: lees eens een Inleiding in het Nieuwe Testament, zoals iedere eerstejaars Theologie dat doet, dan kunt u ook een beetje meepraten over dit onderwerp.
Even een vraagje… Wat is het dat Flavius Josephus deed besluiten om zijn verslag over de vernietiging van de tweede Tempel op ‘zijn eigen wijze’ op schrift te stellen? Met andere woorden: was zijn verhaal geschiedschrijving of betrof het theologie. Ikzelf denk het laatste.
Bouw en verwoesting van het Heiligdom.
Het volk van Jisraël kreeg ooit van God de opdracht een ‘Verblijfplaats’ voor Hem te bouwen (Tabernakel in het Latijns en Mishkān in het Hebreeuws), opdat Hij voortdurend in hun midden kon zijn (Ex.25:8). Het Heiligdom wordt gebouwd maar blijkt geen garantie te zijn voor een aan God gewijd leven; een leven volgens Gods Geboden. In het Boek 2Kronieken (36:11) lezen we het volgende:
‘Sedekia was eenentwintig jaar oud toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, zijn God, en boog het hoofd niet voor Jeremia toen die hem in opdracht van de HEER waarschuwde.
Ook kwam hij in opstand tegen koning Nebukadnezer, die hem bij God trouw had laten zweren. Koppig en halsstarrig weigerde hij terug te keren naar de HEER, de God van Jisraël. Ook de leiders van de priesters en het volk verzaakten voortdurend hun plichten, gaven zich over aan de verfoeilijke praktijken van andere volken en bezoedelden de Tempel die de HEER in Jeruzalem geheiligd had. De HEER, de God van hun voorouders, waarschuwde hen bij monde van zijn boden, die Hij telkens opnieuw naar hen toe zond omdat Hij Zijn volk en Zijn Woning voor de ondergang wilde behoeden. Maar zij lachten Gods boden uit, minachten Zijn woorden en dreven de spot met Zijn profeten, totdat de toorn van de HEER tegen Zijn volk zo hoog oplaaide dat niets hen meer kon helpen. Toen stuurde Hij de koning van de Chaldeeën op hen af, die hun ‘eersterangs manvolk’ ombracht in hun heilige Tempel. Niemand werd gespaard; jonge mannen en vrouwen, oude mensen en ook hoog bejaarden werden aan de koning uitgeleverd. En alle voorwerpen uit de Tempel van God, de grote zowel als de kleine, liet hij naar Babel over brengen, evenals de schatten uit de Tempel Ze staken de Tempel van God in brand en haalden de stadsmuur van Jeruzalem neer.
De mensen die aan het zwaard ontkomen waren, werden als ballingen naar Babylonië meegevoerd, waar ze de koning en zijn nakomelingen als slaven dienden totdat het rijk in handen viel van Perzië. Zo ging in vervulling wat de HEER bij monde van Jeremia had voorzegt’ (2Kron.36:11-21).
De hierboven vermelde geschiedenis over de teloorgang van de eerste Tempel vertoont opvallend veel gelijkenis met de teloorgang van de tweede Tempel. Misschien zelfs teveel om nog van toeval te spreken:
A. Het land is bezet door de Romeinen (ten tijde van Jeremia door de Babyloniërs).
B. Koning Herodes Antipas wordt door keizer Augustus (evenals Koning Sedekia) door de bezetter aangesteld als koning (viervorst).
C. Net als koning Sedekia is koning Herodes een slecht man die ‘vele wandaden beging’ (Luc.3:19). Hij laat ook Johannes de Doper onthoofden (Marc.6:16-18).
D. Ook nu maken de ‘oudsten en de priesters’ zich schuldig aan verfoeilijke praktijken, zoals het handel drijven in de Tempel en het beramen van moord (Marc.11:18).
E. En ook nu zijn er profeten, zoals Johannes en Jeshua, die het volk en de Tempel voor de ondergang willen behoeden, maar ook zij worden bespot en uitgelachen (Marc.15:29) zoals de boden en profeten eertijds.
F. En voor God is, net als destijds, de maat vol: ‘De toorn van de HEER tegen Zijn volk laait zo hoog op dat niets hen meer kan helpen”. Veertig (40!) jaar na het optreden van Johannes en Jeshua stuurt God Romeinse legers op het volk en de Tempel af:
‘Niemand werd gespaard; jonge mannen en vrouwen, oude mensen en ook hoog bejaarden werden aan de koning (keizer) uitgeleverd. En alle voorwerpen uit de Tempel van God, de grote zowel als de kleine, liet hij naar Babel (Rome) overbrengen, evenals de schatten uit de Tempel en de kostbaarheden van de koning (hogepriester Kajafas) en zijn raadsheren de leden van het Sanhedrin.
Ze staken de Tempel van God in brand en haalden de stadsmuur van Jeruzalem neer. De mensen die aan het zwaard ontkomen waren, werden als ballingen naar Babylonië (Rome) meegevoerd, waar ze de koning (keizer) en zijn nakomelingen als slaven dienden.’
Een van de priesters die hevig verzet bood tegen de Romeinse legioenen was Josef ben Matityahu, beter bekend als Flavius Josephus, de geschiedschrijver.
Josephus werd geboren in het jaar 37 te Jeruzalem. Hij stamde uit een van Jisraëls priesterlijke families en behoorde tot de aristocratie van het land.
In het jaar 66 trachtte hij de Romeinse aanval op de Tempel af te slaan. Met zijn mannen verschanste hij zich daartoe in het ommuurde stadje Jotapata in het noorden van Galilea om vanuit daar de opmars van de Romeinse legioenen naar Jeruzalem te stoppen.
De Romeinse generaal Vespasianus – de latere keizer – weet het stadje echter te veroveren en uit lijfsbehoud geeft Josephus zich aan hem over.
Vanwege de vele diplomatieke contacten die Josephus met vooraanstaande personen in Rome onderhoudt en de voorspelling dat Vespasianus keizer zal worden wordt Josephus niet gedood.
Als generaal Vespasianus twee jaar later inderdaad tot keizer wordt gekroond krijgt Josephus een eervolle positie in de generale staf van Titus, de zoon van Vespasianus.
Keizer Vespasianus bevordert vervolgens zijn zoon Titus tot generaal en geeft hem opdracht Jeruzalem te heroveren op de opstandige Hebreeërs. De opstandelingen vormen echter geen hechte groep en zijn onderling flink verdeeld. Zo is er een zekere Menachem die zichzelf uitroept tot Messias, maar deze wordt al gauw door zijn medeopstandeling Eleazar vermoord. Naast de Zeloten (religieuze fanatici) strijden er ook andere groepen en tempelwachters mee. Hun leiders zijn de reeds hierboven genoemde Eleazar en Menachem, en verder Johannes van Gischala en Simon bar Giora.
Als stafofficier van Titus observeert Josephus de belegering van Jeruzalem en voorziet hij zijn superieuren van tactische informatie.
De Romeinen hebben maar liefst vier legioenen ingezet bij de belegering en op
8 augustus van het jaar 70 is de val van Jeruzalem een feit.
De stad wordt geplunderd en de opstandelingen worden gekruisigd of als slaaf naar Rome afgevoerd. De toevloed van slaven is zelfs zo groot dat de prijzen – voor slaven – in Rome en wijde omtrek kelderen!
De dag na de verovering van Jeruzalem overleggen generaal Titus en zijn staf wat er met de Tempel dient te gebeuren: de brand erin, als wraak voor het platbranden van Rome door een ‘Hebreeuwse sekte’ een paar jaar eerder; of dit wonderschone gebouw behouden?
Maar nog voordat men een beslissing heeft genomen gebeurt er volgens Josephus tijdens gevechten op de tempelberg het volgende:
“Zonder op bevel te wachten en zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn daad greep een soldaat, als door een bovenmenselijke hand gestuurd, een stuk hout. Hij klom op de schouders van een medesoldaat en slingerde het brandende projectiel tegen een gouden deurtje dat toegang verschafte tot de tempelvertrekken aan de noordkant. Zodra ze het vuur zagen oplaaien, steeg er onder de Judeeërs een hevig geschreeuw op. Ze renden erop af om de zaak te redden zonder ook maar één moment aan gevaar voor eigen leven te denken of hun krachten te sparen, nu ze zagen dat het gebouw dat ze altijd zo vol passie hadden bewaakt met verwoesting werd bedreigd.
Titus lag net in zijn tent uit te rusten, toen er haastig iemand naar hem toekwam om hem het bericht te vertellen. Hij sprong onmiddellijk op en rende naar de Tempel om het vuur tot staan te brengen” (Josephus, Jewish war 6.252-254).
‘God zelf heeft een eind aan de Tempel en de tempeldienst gemaakt’, wordt ons door Josephus in dit verslag meegedeeld. En de HEER bediende zich ditmaal van Romeinen om met vuur Zijn Tempel te vernietigen.
In het bovenstaande verslag spreekt niet slechts een ‘geschiedschrijver’, nee: hier is een priester uit de stam Levi aan het woord! Een gewijd man met gezag (Lev.21:8) en juridische bevoegdheden (Deut.17:8-12). De geschiedenis van het Heiligdom begon bij een door God gewijd persoon (Ex.25:8) uit de stam Levi, en eindigt bij een door God gewijd persoon (Ex.29:35) uit de stam Levi.
Maar de strijd om Jeruzalem woedt voort, en het zou nog een maand duren eer de Romeinen de gehele stad hadden verwoest en veroverd. Als laatste kwam, door honger gedreven, Simon bar Giora onder de smeulende puinhopen vandaan.
Precies op de plek waar de Tempel had gestaan en gehuld in een wit tuniek met daarover heen een purperkleurige mantel gaf hij, ‘de koning- messias van Judea’, zich over aan een groepje verbaasd kijkende Romeinse soldaten.
Vervolgens wordt Simon bar Giora door Titus – zoals gebruikelijk bij overwinningen van de Romeinen – als verslagen ‘vorst’ naar Rome overgebracht. Samen met de buitgemaakte tempelschatten – de menora, de toonbroden en de zilveren bazuinen – wordt hij daarbij in een door keizer Vespasianus en Generaal Titus georganiseerde triomftocht door Rome meegevoerd en tentoongesteld aan het publiek. Daarna wordt ‘deze valse messias’ (Marc.13:22) gedood.
Ik begrijp uw reactie niet. Mijn aansporing om zich te verdiepen in wat we weten over de totstandkoming van het NT beantwoordt u met een ellenlang overzicht van de “Bouw en verwoesting van het Heiligdom”, gevolg door een al even lang verhaal over het leven van Josephus. Wat heeft dat ermee te maken? (Overigens is ’tabernakel’ niet Latijn voor ‘verblijfplaats’.) Vervolgens poneert u zonder argumentatie dat Josephus’ “verslag over de vernietiging van de “Tweede tempel'” geen geschiedschrijving maar theologie zou zijn (alsof die twee elkaar uitsluiten!). En heb ik trouwens ergens beweerd dat Josephus’ verslag over de vernietiging van de Tweede Tempel _niet_ beïnvloed kan zijn door OT-verhalen? Tja, Ik durf het bijna niet te vragen-: maar heeft u Josephus wel eens gelezen? (U refereert aan de “Jewish War”, daarmee sterk de indruk wekkend een oorspronkelijk Engels verhaal over te schrijven.). Ook nu krijg ik weer de indruk dat uw kennis aangaande het onderwerp, i.c. Josephus, niet bepaald diepgaand is. Dat hoeft ook niet – maar er is genoeg literatuur voorhanden om eventueel in die lacune te voorzien, hoor (ook al is de ἀλήθεια -in de woorden van Josephus [Ἰουδαϊκὴ ἀρχαιολογία 11.56] een “ἀθάνατον δὲ χρῆμα καὶ ἀίδιον” – slechts ten dele achterhaalbaar).
Wat ik met dit ‘ellenlange verhaal’ aan u probeer duidelijk te maken is dat de door academici veel bejubelde geschiedschrijver Flavius Josephus niet aan wetenschappelijk verantwoorde geschiedschrijving deed maar middels een literair genre (de midrasj) van de gebeurtenissen verslag geeft.
En u slaat volledig de plank mis als u beweert dat ’theologie en geschiedschrijving elkaar niet uitsluiten’.
Ik wil u aanraden het werk van andere geschiedschrijvers uit die tijd met dat van Josephus te vergelijken, dan gaat u wellicht begrijpen dat Josephus meer priester was dan geschiedschrijver. En dan gaat u waarschijnlijk ook begrijpen waarom een ‘lijstje met Bijbelcitaten’ (die ogenschijnlijk niets met elkaar van doen hebben) uitsluitsel kunnen geven of een tekst historisch juist is of dat er sprake is van een theologisch gefabriceerd verhaal.
Maar wie heeft dan ooit beweerd dat Josephus aan “wetenschappelijk verantwoorde geschiedschrijving” deed? Ik in elk geval niet, en ik ken ook geen enkele wetenschapper die dat claimt. Natuurlijk deed Josephus dat niet, hoe zou hij dat kunnen? Niemand in de Oudheid bedreef wetenschappelijk verantwoorde geschiedschrijving in de moderne zin van het woord: dat bestond nog helemaal niet. Wat we wél kunnen zeggen is, dat Josephus in de _antieke_ zin van het woord een goede historicus was: hij hield zich aan de normen die -nogmaals: in _zijn_ tijd- aan goede geschiedschrijving werden gesteld.
En verder: als u meent dat theologie en geschiedschrijving elkaar uitsluiten bent u blijkbaar niet op de hoogte van het genre dat we (excuses voor de Engelse term) ‘salvation history’ (Du: ‘Heilsgeschichte’) noemen, en waarmee nou uitgerekend de bijbel vol staat. Dat is geen “wetenschappelijk verantwoorde geschiedschrijving”, dus historiografie volgens actuele academische maatstaven. Maar het is wél zowel geschiedschrijving als theologie. (De conclusie trekt u nu zelf al: er bestaat méér geschiedschrijving dan alleen “wetenschappelijk verantwoorde geschiedschrijving”.) En dit was dan helaas mijn laatste bijdrage aan onze gedachtewisseling. Dank voor het tegenwerk!
Ik zou u adviseren Steve Mason te lezen. Wat u schrijft is gedeeltelijk waar (de passage over kannibalisme in Jeruzalem is inderdaad een midrasj) maar dat academici daar niet aan zouden denken, is overdreven – om niet te zeggen: onwaar.
Ik vraag me ook af welke academicus Josephus bejubelt. Al een eeuw wordt hij neergezet als draaikont en windvaan. De tendens is eerder hem te typeren als een geschiedenis schrijvende politicus, begaan met zijn volk, niet heel anders dan zijn tijdgenoten Tacitus en Plutarchus.
Los van de inhoud van uw reactie: mag ik u vragen even onze fascinerende huisregels te lezen? Het plaatsen van lange stukken voor middel van copy/paste draagt niet bij aan een discussie. Het is beter beknopt te zijn. Dat draagt bij aan het goede begrip.
“….. in een christelijke val.”
Dit snap ik niet. Ik snap dat christenen Johannes de Doper willen inlijven als christen. Maar de oudhistoricus benadrukt toch al dat Jezus van Nazareth zelf door en door joods was, dus het is logisch dat voorloper Johannes er ook één was – en dus geen christen.
Het betekent volgens mij dat we Johannes de Doper dan zien zoals latere christenen hem zagen i.p.v. zoals zijn tijdgenoten hem zagen. Dat laatste is natuurlijk moeilijk te achterhalen, maar je kunt het altijd proberen en dat lijkt me het uitgangspunt van deze serie artikelen.
Interessant onderwerp.
Waar heeft Johannes de Doper het dopen vandaan?
Mogelijk van een sekte, de Hemero-baptisten, een zekere Hebreeuwse sectie die als een zijtak van de Essenen werd gezien.
(Eén van Jeshua’s voorgangers, Krishna, werd ook gedoopt, in de Ganges.)
Het is nog maar de vraag of Johannes de Doper een historisch figuur was. Buiten het evangelie wordt hij nergens genoemd, alleen een passage in Josephus’ Antiquities, maar niet in een relatie tot het christendom
Het is mogelijk/waarschijnlijk dat het Johannes de Doper materiaal teruggaat op de Babylonische watergod Oannes (Ea), één van de twaalf goden van de Chaldese zodiak, wiens verering gepaard ging met waterdoop.
De Mandeeërs (eigenlijk gnostici) verbleven op dezelfde locatie als waar Oannes reeds lang vereerd werd. Zij verrichten allerlei ambachten, waaronder dat van timmerman. Het is interessant dat de priesters van de Mandeeërs ook wel Nazoreeërs werden genoemd. Daar was ‘Johannes de Doper’ zelf de god figuur.
Zij werden door de Arabieren ‘Subbas’ genoemd, in de Koran: Sabianen (ned. gespeld). Dit komt van ‘sbya’, wat in het syrisch en aramees ‘doop’ betekent.
Of ik zover moet gaan als Joseph Campbell en moet concluderen dat er slechts een watergod en en zonnegod hebben bestaan, weet ik nog niet.
‘Het is nog maar de vraag of Johannes een historisch figuur was’ – Jezus zonder Johannes, legt u dat eens uit…?
De historiciteit van Johannes de Doper wordt door geen enkele deskundige betwijfeld, want die is gebaseerd op drie onderling onafhankelijke bronnen: Q, Marcus en Flavius Josephus.
Er zijn twee zaken die me niet duidelijk zijn.
– ” In het evangelie van Johannes doopt Johannes de Doper niet (Johannes 1.19-42).”
Er moet inderdaad beklemtoond worden dat de term ‘Doper’ niet voorkomt in het Johannesevangelie. Maar de bewering dat ‘Johannes de Doper’ niet doopt, en dus ‘Johannes’ wél, (zoals blijkt o.m. blijkt uit de verzen 1:26 en 3:23) maakt volgens mij de zaken nodeloos ingewikkeld.
– Ik weet ook niet welke de meerwaarde is van de toevoeging dat Johannes de Doper geen christen is. In Handelingen 11:26 schrijft Lukas dat in Antiochië de volgelingen van Christus voor het eerst ‘christenen’ werden genoemd. Was Jezus dan wél een christen? Met die benaming wilde men blijkbaar de volgelingen van de verrezen Christus aanduiden, zowel bekeerde joden als bekeerde heidenen. De term had toen zeker niet de betekenis die de term nu heeft: die van de volgelingen van een duidelijk omschreven doctrine en praxis uitgestippeld door een Kerk.
Een paar jaar na de kruisdood van Jezus vond de eerste kerkscheuring plaats. De groep van Petrus en Jacobus geloofde dat Jezus de voorzegde zoon van David was (een normaal mens dus) en bleef binnen het Jodendom en onderhield de Thora. De groep met Paulus aan het hoofd scheidde zich af en geloofde dat Jezus de Christus was, de Zoon van God (een goddelijk wezen), en zij noemde de Thora een Oud Verbond dat niet meer geldig was.
De Hebreeuwse groep, de groep van Petrus en Jacobus, trok Oostwaarts en uit deze tak kwam het monofysitisme voort, het geloof waar later de Islam uit is ontstaan.
De groep van Paulus, de christenen pur sang, trok Westwaarts, en uit de tak kwam het katholicisme voort, de stroming waar 4 eeuwen later de Katholieke Kerk uit ontstond.
Christenen…’….en uit de tak kwam het katholicisme voort, de stroming waar 4 eeuwen later de Katholieke Kerk uit ontstond.’ Ik ben bang dat het gebruik van de termen ‘katholicisme’ en ‘Katholieke Kerk’ voor veel onduidelijkheid zorgt. Zeker als je er met een ‘westerse’ blik naar kijkt, is een nadere uitleg vereist. En vier eeuwen later?
Ik wil juist vermijden dat we er met een Westerse blik naar kijken. En het katholicisme (het algemeen christelijke geloof) dat aan het einde van de eerste eeuw ontstond is niet te vergelijken met de Katholieke Kerk van het concilie van Nicea en de theologie van Augustinus.