De gelijkenis van de slechte pachters

Een kuil voor de wijnpers (Neot Kedumim)

De gelijkenissen of parabels golden lange tijd als de beste voorbeelden van Jezus’ prediking. Het klonk zo logisch: een van het platteland afkomstige messias gebruikte natuurlijk eenvoudige beelden en vormen, ontleend aan het dagelijkse leven. De vorig jaar overleden onderzoeker John P. Meier heeft dat beeld genuanceerd. Met de bestaande methoden is van de meeste gelijkenissen niet te zeggen of ze teruggaan op de historische Jezus. Ik legde het al eerder uit en laat dat verder rusten, maar niet zonder te hebben opgemerkt dat het feit dat we bepaalde zaken met de gangbare criteria niet kunnen authenticeren, niet wil zeggen dat ze onhistorisch zijn. Het wil slechts zeggen dat we het niet weten kunnen. Misschien verbetert de methode. Dat kan. Waarschijnlijk moeten we echter gewoon accepteren dat er grenzen zijn aan de kenbaarheid van de Oudheid. Zo simpel.

Een van de gelijkenissen die, bij de huidige stand van de methode, geldt als authentiek, is de parabel van de wijngaard, ook wel bekend als de boze pachters. Ze is te vinden in het evangelie van Marcus en de redenatie waarom ze authentiek moet zijn, is redelijk complex.

De gelijkenis van de slechte pachters

Jezus begon tegen hen te spreken in gelijkenissen: “Een man legde een wijngaard aan en omheinde die. Hij groef een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Hij verpachtte de wijngaard aan wijnbouwers en ging op reis. Na verloop van tijd stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst van hen te ontvangen, maar ze grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug. Daarna stuurde hij een andere knecht naar hen toe, die ze in het gezicht sloegen en vernederden. Hij stuurde nog een derde, die ze doodden, en nog vele anderen. Sommigen werden door de wijnbouwers mishandeld en anderen werden door hen gedood. Ten slotte was alleen nog zijn geliefde zoon over. Die stuurde hij als laatste naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. Maar de wijnbouwers zeiden tegen elkaar: ‘Dat is de erfgenaam. Kom op, laten we hem doden, dan is de erfenis van ons.’ Ze grepen hem vast en doodden hem en gooiden zijn lichaam buiten de wijngaard.” (Marcus 12.1-8; NBV21)

Tot hier loopt de eigenlijke parabel. Alles is geformuleerd in de verleden tijd (of eigenlijk: een aoristus). Nu verandert de toon ineens. In de vertaling herkent u het aan de toekomstige tijd, maar er is meer. Gelijkenissen zijn een bekend genre en eindigen niet met vragen.

“Wat zal de eigenaar van de wijngaard daarna doen? Hij zal zelf komen om de wijnbouwers om te brengen en hij zal de wijngaard aan anderen geven. Hebt u deze schrifttekst dan niet gelezen?
De steen die de bouwers afkeurden
is de hoeksteen geworden.
Dankzij de Heer is dit gebeurd,
wonderbaarlijk is het om te zien. (12.9-11; met Psalm 118.22-23)”

Marcus vervolgt met de mededeling dat de tempelautoriteiten begrepen dat deze gelijkenis op hen sloeg en dat ze besloten hem te arresteren.

Authentiek

Meier attendeert erop dat het tweede deel niet bij de parabel hoort maar een toevoeging moet zijn. Daarvoor zijn diverse redenen te noemen, zoals dat parabels doorgaans niet overgaan in vragen. Voor het genre van de gelijkenis is de toevoeging dus vreemd. Verder is belangrijk dat de toevoeging het probleem niet oplost. De geliefde zoon ligt nog altijd buiten de wijngaard dood te wezen. Zijn eer is niet hersteld, zelfs niet met een fatsoenlijke uitvaart. Meier meent daarom dat de parabel (dus het eerste citaat) niet bedacht kan zijn na de Paas-ervaring. Hij concludeert dat de parabel al verteld is geweest tijdens Jezus’ leven.

Dat is een deftige manier om te zeggen dat Jezus zichzelf presenteerde als de laatste en grootste in een reeks profeten die de joden kwam waarschuwen, dat hij voorzag dat de autoriteiten hem wilden doden en dat er geen herstel zou zijn van zijn eer. Dat is best heftig. De eerste christenen konden daar niet mee overweg en voegden dus, althans volgens Meier, de bestraffing van de pachters toe – dachten deze christenen aan de verwoesting van Jeruzalem? – en een Bijbelcitaat dat betekenis gaf aan de moord op de zoon.

[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]

Deel dit:

4 gedachtes over “De gelijkenis van de slechte pachters

  1. Sara

    Lees voor ‘pachters’: de joden, het volk van Israël;
    Lees voor de diverse ‘knechten’: diverse profeten in het OT;
    Lees voor ‘zijn geliefde zoon’: Jezus, die door de joden niet als messias gezien werd;
    Lees voor ‘de pachters die hem doodden’: het joodse volk dat zogenaamd Jezus gedood zou hebben, terwijl het in feite de Romeinen waren.
    Lees voor ‘de eigenaar van de wijngaard’: God, die vervolgens de joden zal bestraffen; Jeruzalem en de Tempel worden in 70 vernietigd.
    En tenslotte nemen de christenen de wijngaard van de joden over en sluiten een nieuw verbond met God: het Nieuwe Testament.

    1. Fried Deelen

      Probleem met die lezing is dat het uit een latere tijd is, de kerkvaders van de derde en vierde eeuw. Jezus en zijn vroegste volgelingen kunnen het als vrome joden zelf bezwaarlijk zo gezien hebben. Een tijdgenoot als Paulus waarschuwt uitdukkelijk tegen dergelijke misvattingen.

      1. Frans Buijs

        Is het wel een misvatting? We hebben dus te maken met de oorspronkelijke versie van het verhaal en hoe die geïnterpreteerd moet worden is voer voor historici. En dan hebben we de versie zoals we die nu kennen en daar kun je de lezing van Sara wel op loslaten.

Reacties zijn gesloten.