Voor me ligt het prachtige boek waarin ik dit weekend heerlijk heb gelezen: de onlangs verschenen Canon van de Nederlandse poëzie van Paul Claes. Het zijn honderd gedichten die zich hebben genesteld in ons collectief bewustzijn. Van Halewijn tot Herzberg en van Komrij tot Cats: honderd gedichten met toelichting. We denken aan Holland, zitten zonder meid en vragen ons af waar Egidius is gebleven.
1.
Die toelichting is de meerwaarde, want de door Claes gekozen gedichten zijn allemaal wel ergens online te vinden. Er bestaan ook meer van dit soort boeken. De door Claes gemaakte keuze overlapt bijvoorbeeld met die van C. Buddingh in Is deze ook goed meneer? De evergreen in de Nederlandse poëzie (1972). Dat boekje, dat ik ooit bietste uit de erfenis van een leraar Nederlands, biedt echter nauwelijks uitleg, terwijl Claes daarin juist uitblinkt. Pakweg twee pagina’s over thematiek en techniek van de romantische dichters, één pagina over Bilderdijk, één gedicht van iets meer dan een pagina (en u raadt al welk), anderhalve pagina over dit gedicht.
Mocht u denken dat poëzie moeilijk is omdat ze toelichting vergt: soms is dat nou eenmaal zo. Dat geldt voor cultuuruitingen van alle eerdere generaties. Claes’ toelichting is helder geformuleerd, verduidelijkt veel, verrijkt het gedicht en vergroot uw leesplezier.
2.
Als u van gedichten houdt, zult u Claes’ commentaar dus waarderen en als u niet zo vaak een bundel opent, is Canon van de Nederlandse poëzie het poëtische equivalent van het Cultureel Woordenboek. Zeg maar: dit is wat een enigszins ontwikkeld mens hoort te herkennen. Daarmee spui ik een misschien wat unzeitgemäße mening, maar dat moet dan maar.
3.
Wat is een canon? Oorspronkelijk was het een lijst van cultuuruitingen waaraan een kunstenaar inspiratie kon ontlenen. Of je nu beeldhouwer, toneelschrijver, schilder, geschiedkundige of dichter was: zó moest het. De oudste ons bekende canons zijn ontstaan in de hellenistische tijd, toen men de kunst uit de anderhalve eeuw tussen 480 en 330 v.Chr. beschouwde als navolgenswaardig. Dat had toen een reden: alleen wie zich als Grieks kon presenteren, kon in de hellenistische wereld carrière maken, en daarom was er behoefte aan een maatstaf. Dit was Grieks, dit was hoe het hoorde. De oudste canons waren dus politiek.
4.
Dat canons politiek zijn, merk je ook op een andere manier. Neem de Avaren, het volk dat een kwart millennium lang, van 550 tot 800, de machtigste staat in Midden-Europa leidde. Een Avaar was iemand die zich gedroeg als Avaar en daar van andere Avaren erkenning voor kreeg. Ook hier moet een canon hebben bestaan, ook hier was die identiteitsbepalend. Maar we hebben dit keer geen idee wat de criteria waren. Latere generaties hebben, om redenen die steeds weer anders waren, bepaald dat de Griekse canon bewaard moest blijven en andere niet. De selectie van canons is dus eveneens politiek.
5.
Claes schrijft in zijn inleiding dat zijn canon niet is samengesteld door een commissie of een al dan niet begenadigde bloemlezer, maar door “de rechtvaardigste van alle rechters: de tijd”. Ik denk dat dat niet waar is. Elke, elke traditie – want dat is wat Claes bedoelt – is een politieke constructie. Wat in het algemeen geldt, geldt dus ook voor de antieke cultuur die ik zojuist noemde en geldt eveneens voor de Nederlandse poëzie. De rechtvaardigste van alle rechters is feitelijk een onbenoemd gremium van welopgeleide, westerse mannen van een zekere leeftijd.
Dat gremium heeft voorkeuren en die vallen niet samen met ons collectief bewustzijn. De welopgeleide, westerse mannen van een zekere leeftijd wier selectie Claes weergeeft, hebben bijvoorbeeld iets tegen plezierdichters. Toch vermoed ik dat Drs.P. over een eeuw nog geciteerd zal worden, terwijl ik denk dat Kouwenaar dan uit het collectief bewustzijn zal zijn verdwenen.
6.
Dat wil niet zeggen dat er geen min of meer objectieve criteria zijn. Claes wijst erop dat “gedichten die verwijzen naar het biologische bestaan, algemeen menselijke ervaringen en de maatschappelijke orde” de meeste kans maken in het collectieve geheugen gegrift te raken. Gedichten zonder markante formuleringen zijn daarentegen kansloos.
7.
Een canon dient vanouds een didactisch doel: het gepresenteerde materiaal is exemplarisch, verdient navolging of kritiek, mag geparodieerd. Doordat iedereen deze cultuuruitingen kent, vormen ze een verbindende traditie. Ik heb de indruk dat als het gaat om de Nederlandse literatuur, er momenteel ruimte groeit voor alternatieve canons, die inclusiever willen zijn. Anders gezegd, binnen “verbindende traditie” verschuift het accent van “traditie” naar “verbindend”.
Ik weet dat er mensen zijn die het decentraliseren van “traditie” juist niet verbindend vinden, maar dat doet aan de goede bedoelingen geen afbreuk. Ik voor mij denk daarom dat er wel wat voor nieuwe canons te zeggen valt, maar denk tegelijk dat het goed is dat Claes een wat meer traditionele keuze heeft gemaakt. Zoals ik niet kan geloven in traditie om de traditie, zo geloof ik niet in vernieuwing om de vernieuwing.
8.
Zoals gezegd: de waarde van de Canon van de Nederlandse poëzie zit vooral in de commentaren. In de categorie weetjes om nooit te vergeten: Jules Deelder is ontdekt door Simon Vestdijk en De Dapperstraat is geschreven in de trein naar Amersfoort. Triviaal, zeker, maar het houdt je bij de les. En Claes plaatst er schitterende observaties tegenover. Zo schrijft hij over het zojuist genoemde gedicht dat de bescheiden heroïek van degene die geluk vindt door zijn verlangen in te tomen, al ligt besloten in de titel: Dapper-straat. Wat trouwens staat tegenover Dom-weg. Ik dacht dat ik dat gedicht wel kende maar dit verraste me.
9.
Natuurlijk zijn er gedichten die je verwacht en die ontbreken. Het opschrift op het Nationaal Monument is afwezig en de visser van Ma Yuan heeft een functie elders. Claes haalt echter de doelen die hij stelt en ik zal de komende tijd nog vaak met plezier & vrucht lezen in de Canon van de Nederlandse poëzie. Curaçaose dichters ontbreken maar iets zegt me dat ik dit boek cadeau ga doen aan mijn neef uit Willemstad, die binnenkort in Nederland komt studeren. Het kan geen kwaad als hij iets weet over de traditie van zijn land van aankomst.
“it is wat een enigszins ontwikkeld mens hoort te herkennen”
Dus ben ik een cultuurbarbaar, want van dat gedicht dat ik moest raden had ik zelfs nog nooit gehoord en de dichter ken ik voornamelijk van de Amsterdamse kade. Gelukkig lijd ik er niet onder.
“iets tegen plezierdichters”
Dit is inderdaad een kwestie van voorkeur. Ik vergelijk maar met een kunstvorm waar ik wél iets vanaf weet: Mozart schreef voor het overgrote deel pleziermuziek en dan nog alleen als hij er voor betaald kreeg.
“er wel wat voor nieuwe canons te zeggen valt”
Het grote probleem is een teveel aan canons – hoe meer er van zijn, hoe minder waarde ze krijgen.
Ik weet niet of ik het cultuurbarbarisme zou noemen, maar er bestaat zoiets als algemene ontwikkeling. Ik ga ervan uit dat mensen weten wie Rembrandt was, Oostenrijk kunnen aanwijzen op een landkaart, weten wat zwaartekracht is en weten dat Het Hemels Gerecht niet de naam is van een kookboek.
Hm, straks breng je nog een kookboekenschrijver op een idee.
Renate Dorrestein schreef een roman getiteld Het Hemelse Gerecht die zich afspeelt in het restaurant Het Hemelse Gerecht. We zijn er bijna.
Drie op vier. Maar precies voor dat laatste vierde lees ik de MB.
Inderdaad, aan mijn commentaar hierboven had ik kunnen toevoegen dat ik de MB oa lees om mijn algemene ontwikkeling te bevorderen.
Ik sprak laatst een twintiger, studie Koreaans gedaan, had geen idee dat België een koning heeft.
Poëzie moet je liggen, als je er weinig mee hebt wordt het niets.
Ik heb weleens een ‘dichter’ een ‘gedicht’ horen voordragen, bestond uit het achter elkaar zeggen van ‘Hiroshima, Hiroshima, Hiroshima, Hiroshima’.
“Oostenrijk kunnen aanwijzen op een landkaart, ” Het elfjarige meisje dat ik ken zou dat niet kunnen. Maar ze zou het gewoon even via Google opzoeken, want dat is voor elfjarigen helemaal geen probleem.
Dat ik zou ik mezelf maar niet wijsmaken, ‘de jeugd gebruikt toch gewoon google’. Pas met een brede, heel brede, al aanwezige kennis, kan men Google echt optimaal benutten.
Inderdaad. Als je Oostenrijk kunt aanwijzen op een landkaart betekent dat dat je weet waar Oostenrijk ligt. Als je het binnen een paar seconden koekelt kun je het ook binnen een paar seconden weer vergeten.
Een van de mooiste dichtregels die ik ken is: ‘Alles van waarde is weerloos.’ Dat past wel bij sommige blogs van JonaL. U mag raden van wie de dichtregel is.
Dit is van Lucebert, de zeer oude zingt, een van de gedichten die ik in de trein ooit uit mijn hoofd heb geleerd. Zo weet ik dus ook hoe het verder gaat, zonder we overigens veel van te begijpen.
Het is zelfs zo’n mooie regel dat je nauwelijks ziet dat het niet waar is. Alles van waarde is kwetsbaar. Daarom verdient het bescherming.
Ik vind een canon wel nuttig, omdat het een zekere communaliteit in een gemeenschap bevordert. Maar je moet een canon ook weer niet al te serieus nemen, en zeker niet verwachten, en zeker niet iets “wat een enigszins ontwikkeld mens hoort te herkennen”. De canon van het Nederlandse schaak b.v – uiteraard met 64 vensters – bevat voor een schaker leuke weetjes, waar hij met andere schakers plezier over kan hebben, en zo zie ik de canon van de Nederlandse poëzie ook: iets dat poëzieliefhebbers samen leuk kunnen vinden. Dat plezierdichters ontbreken vindt ik niet een echt gebrek, er staat vast ook geen psalm in. Het is als ik het goed begrijp een canon van wat – door “enigszins ontwikkelde mensen” – als poëzie wordt beschouwd. En daar horen drs P, Andre Hazes, Doe Maar, Wim Sonneveld, David, en noem maar op, niet bij, ook al hebben diverse van dezen een groter bereik in de Nederlandse samenleving.
Een klassiek poeem als “Ik ging naar Bommel om den brug te zien” staat vast wel in deze canon. Vandaag in Zaltbommel kwam ik een parodie tegen op de gevel van de Gasthuiskapel. “Ik ging naar Bommel om de vaan te zien,” het is te lang om het helemaal aan te halen. Het eindigde niet met een psalm zoals het origineel, maar met de genoegens van een gouden vaan en muziek. De maker is een zekere A. de Vr. R., die ik verder niet kon vinden.
Zijn er meer canonieke poëmen met parodieën?
Misschien is parodie wel het beste bewijs dat iets canoniek is.
Er was veel rommel op de brug te zien
Ik zag onder de brug. Naar alle zijden
Leek zich de vuile troep daar te verspreiden
De lucht was zurig. Een minuut of tien
Dat ik daar stond, in ’t gas, mijn kleren stonken,
Mijn neus toonde verwantschap met wit krijt—
Laat mij daar midden in de smerigheid
Een knal vernemen dat mijn oren klonken
Asjemenou. Het tankschip dat daar voer
Spleet langzaam open, alsof het moest baren
Het baarde een olievlek, met veel rumoer
En wat ik rook wist ik dat walmen waren
O, dacht ik, o, hier helpt geen mallemoer
Ons lot ligt in de hand van klapsigaren
— Gerrit Komrij
Basgitaar en klapsigaar.
Geen idee of Starings oogstlied in de canon staat, maar de parodie door Drs. P is zeker de moeite waard:
Sikkels blinken, sikkels klinken
ruisend valt het graan
Als je iemand weg ziet hinken
heeft hij ’t fout gedaan
Er zijn veel psalmen en gezangen met parodieën, zoals Er ruist langs de wolken een boer op zijn fiets, of moeder, onze kraai is dood (grote God wij loven u).
Al heel oud schijnt deze parodie op psalm 42 te zijn:
’t Hijgend hert, zijn jas ontnomen
zoekt nu vloekend naar zijn vest
‘Kijk, hier hangt het in de bomen
en ik zocht me daar de pest’
Als we het over de bijbel gaan hebben, mijn vader maakte van Sadrach Mesach en Abednego Zoutzak Meelzak en Albert Eenoog. Waarschijnlijk de enige reden dat ik die namen onthouden heb.
Dit boek interesseert me, precies omdat ik weinig op heb met poëzie en dan vooral met de vrije poëzie. De beste poëzie die ik ooit las, was die van Horatius, omdat die zo vernuftig omsprong met structuur, dat hij zeer gelaagde betekenis bereikte. Onze leraar Latijn had dat grotendeels zelf uitgevorst, als deel van zijn doctoraat. Rimbaud vind ik ook mooi, omdat die zich eveneens laat inperken door rijm en metrum. Mijn lezing van “in de beperking toont zich de meester” is die van een rederijker. Tegelijk vind ik altijd dat een goed gedicht nog maar half het werk is. Ik noem mezelf immers toondichter en schat de liedkunst een pak hoger in dan de dichterlijkheid.
Maar ik sta altijd open voor het nieuwe, het andere, zeker als andere, slimme, cultuurminnende mensen het mooi vinden. Soms staak ik die pogingen, zoals bij opera, grunt metal of het vermeende genie van Kanye West. Voor de canon van de poëzie die Claes opstelde, wil ik nog wel eens moeite doen.
Maar eerst: de Avaren!