Jona wees al even op mijn nieuwe boek De Caesarroute dat verschijnt bij de Caesarexpositie in H’ART Museum in Amsterdam. Geen catalogus, maar een verhaal dat uitnodigt na een eerste kennismaking met Julius Caesar in Amsterdam, aan de wandel te gaan om de kennismaking te verdiepen. Het kan dus ook los van elkaar, maar de combinatie is wel zo aardig.
Een lage vindkans
Hoewel geschreven als een wandelgids voor een breed publiek, staat route ook voor een systematische benadering van het onderzoek naar Julius Caesar in de Lage Landen. Belangrijke uitdaging is wat ik de ‘schoenspijker in de hooiberg’ noem. Het goede nieuws is dat sinds 2008 bekend is dat Caesars soldaten uitzonderlijk grote schoenspijkers onder hun schoeisel droegen, waardoor ze te dateren zijn. Een kort erop in 2010 bij het Duitse Limburg an der Lahn gevonden kamp, is dankzij de vondst van die schoenspijkers met zeer grote waarschijnlijkheid aan de tijd van Caesar gekoppeld. Maar hoewel door de aanleg van een snelweg een flink deel van twee van zijn kampen is opgegraven, leverde dat slechts drie dateerbare schoenspijkers op. Ook de andere minder goed dateerbare vondsten zijn schaars, waaronder wat scherven en slechts één munt. Per vierkante meter opgraving van een kamp van Caesar is de kans iets dateerbaars uit zijn tijd te vinden zeer klein.
Dat is onwennig voor archeologen die in onze regio doorgaans permanente kampen onderzoeken zoals het beroemde castellum bij Valkenburg aan de Rijn dat zo’n tweeënhalve eeuw in gebruik is geweest, meer dan 90.000 dagen. Waar het bij zo’n fort ook met metaaldetectie al mooi is als enkele duizenden munten worden gevonden, is het logisch dat een kort gebruikt marskamp veel minder munten oplevert. Ook omdat op mars bijvoorbeeld bronsafval hergebruikt kon worden en werd meegenomen, werd redelijk ‘schoon’ gekampeerd. Het verklaart waarom Caesars noordelijke marskampen zo gemakkelijk onder de radar blijven.
Te licht bewijs van afwezigheid
Onder dergelijke omstandigheden dient sterk rekening gehouden te worden met de kans iets dateerbaars te vinden en geldt bij kleinschalige opgravingen het regelmatig door Jona genoemde adagium dat nogal eens ‘afwezigheid van bewijs geen bewijs van afwezigheid is.’ Een fraai voorbeeld is de hoogteburcht bij Caestert waar de opgravers bij kleine verkenningen geen dateerbare vondsten uit de tijd van Caesar deden, en evenmin uit de daarop volgende periode van onrust rond 30 v.Chr. Dat laatste bleek geen bewijs van afwezigheid aangezien het jaarringenpatroon van een stuk hout uit de wal volgens de opgravers uitwees dat deze in 31 v.Chr. of kort daarna was gerepareerd. Er was aanwezigheid, en tegelijk afwezigheid van dateerbare losse vondsten.
Desondanks is later uit hetzelfde onderzoek geconcludeerd dat Caesars troepen niet op de hoogteburcht geweest konden zijn aangezien er niets dateerbaars uit zijn tijd was opgegraven. Denkend in vindkansen, is zo’n kleinschalig onderzoek te klein voor dergelijke conclusies, waarmee natuurlijk niet bewezen is dat Caesars leger er wel was.
Door locaties bij gebrek aan vondsten resoluut af te wijzen, blijven we afhankelijk van de toevalstreffers die wat betreft Caesars troepen schaars zijn, en met het ongezien vergraven van resten, ook steeds schaarser worden. De Caesarroute bepleit daarom het systematisch in kaart brengen van potentiële locaties. De in het boek verder uitgewerkte hypothese is dat Caesar in 55 v.Chr. vanaf Koblenz, nabij de recent ontdekte kampen, de oude prehistorische route langs Maastricht en dwars door België nam om in naar schatting twee tot drie weken bij Boulogne aan te komen en de oversteek naar Britannië te maken. Het is tegenwoordig de kortste route, en was mede geziens Caesars ontzag voor de Ardennen, ook voor hem de aannemelijkste route.
Sinds de recente ontdekking van de kampen in Duitsland en Engeland, is duidelijk dat Julius Caesar daar terugkeerde op dezelfde plek, zoals hij zelf ook beschrijft voor de hoogteburcht in het gebied van de Eburonen. Dat voedt de hypothese dat Caesar met zijn voorkeur voor gebaande paden, ook in latere jaren deze ‘Caesarroute’ gebruikte, in 54, 53 en/of 51 v.Chr. Het biedt een ruggengraat om vanaf daar de mogelijke expedities te verkennen, bijvoorbeeld richting de Ardennen waar bij Bastogne een belangrijk kruispunt van wegen lag. Non-destructieve methoden zoals metaaldetectie en meting van minieme hoogteverschillen met Lidar, kunnen helpen nieuwe marskampen te traceren, ook van de periode na Caesar. De hoop is dat punten in beeld komen die weer helpen andere potentiële locaties scherper in beeld te krijgen.
Het bolletjesschema
Een simpel bolletjessysteem helpt beseffen dat we weinig zeker weten en daarom alternatieven in ogenschouw moeten houden. Het varieert van zes bolletjes voor zeker zoals in Alesia, tot geen bolletjes voor onmogelijk voor het Rijksmuseum van Oudheden, in welk gebouw Julius Caesar onmogelijk rondgelopen kan hebben. Het is een eerste grove aanzet die minder subjectief zou worden als een groep wetenschappers periodiek bollen zou toekennen, en daarbij voortschrijdend inzicht zou meenemen, met overigens alle bureaucratische gevaren van dien.
Het bolletjesschema kan mogelijk een brug slaan tussen de door Jona regelmatig genoemde tegenstelling tussen de minimalisten en maximalisten. De eerste groep krijgt de kans te onderstrepen dat veel onzeker is, terwijl de andere groep de ruimte krijgt om interessante mogelijkheden te verkennen. Een potentieel sterke combinatie omdat de wetenschap zonder nieuwe routes niet verder komt, maar tegelijk behoefte bestaat aan voldoende kritisch vermogen om te voorkomen dat het evengoed vastloopt in drijfzand.
[Een gastbijdrage van Tom Buijtendorp, auteur van De Caesarroute (2023). Dank je wel Tom!]
Bij Boulogne de oversteek naar Boulogne maken? Volgens mij is hier iets misgegaan.
Verbeterd.
Mooie oplossing hoor om tegenpolen toch enigszins met elkaar te verbinden.
Ik neem aan dat alle potentiële locaties, hoe miniem ook, van een bolletje worden voorzien.