Voorislamitisch Iran (5): Parthen en Romeinen

Een kentaur op een Parthische drinkhoorn (Metropolitan Museum, New York)

[Dit is het vijfde deel van een artikel over de archeologie van Iran; het eerste is hier.]

De pluriformiteit van het Parthische staatsapparaat maakt de bestudering van deze periode moeizaam, en de waarheid gebiedt te zeggen dat er weinig aan gebeurt en fondsen vrijwel ontbreken. Onbekend maakt onbemind. Eén van de belangrijkste geleerden op dit terrein, Farhad Assar, weet met hangen en wurgen zijn studies voort te zetten en overweegt Groot-Brittannië in te ruilen voor Iran, waar het allemaal wat goedkoper kan.

Parthische prins (Archeologisch Museum, Teheran)

Parthische monumenten zijn zeldzaam. In het museum in Teheran staat een fantastisch bronzen beeld van een Arsakidische prins, waarvan veel reproducties bestaan omdat het nu eenmaal een van de weinige kunstvoorwerpen uit deze perioden is. Bij Behistun zijn wat kleine reliëfs, even verderop verrijzen bij Kangavar de resten van een tempel voor de watergodin Anahita, en in Ktesifon in Irak staan de ruïnes van een paleis. Langs de grote weg van Teheran – het antieke Rhagai – naar Mashad ligt de verlaten Arsakidische hoofdstad Hekatompylos (“Honderdpoortenstad”): oorverdovend stil, onbewaakt en een prooi voor schatgravers.

Het Arsakidische Rijk was losjes georganiseerd. De titel ‘koning der koningen’ was geen loze: de Arsakidische koning werd door andere vorsten als hun superieur beschouwd, maar ze waren in hoge mate zelfstandig, en regelmatig komt de vraag op of ze wel bij het Iraanse rijk hoorden. Zo waren er van oorsprong Arsakidische vorsten in de Indusvallei, maar die waren volkomen onafhankelijk en behoren meer tot de Pakistaanse dan Iraanse geschiedenis. En in Iran zelf waren zeven grote adellijke families die zich van tijd tot tijd praktisch onafhankelijk gedroegen. (De bekendste daarvan is de Suren-clan uit Sistan in de omgeving van het huidige Zabol; vermoedelijk gaat de sage van Rustam op een van de leden van deze familie terug.)

Los georganiseerd als het was, was het Arsakidische Rijk slecht in staat zich te verdedigen tegen vijanden in stedelijke gebieden, zoals Irak. Helaas was dat nu net het gebied waar het er het meest om spande, want hier grensde het rijk aan het Romeinse imperium. Aanvankelijk verliepen de oorlogen nog in Arsakidisch voordeel, want de Romeinen hadden nog geen antwoord op de fenomenale Parthische ruiterij. Maar vanaf het begin van de jaartelling slaagden de Romeinen er steeds beter in de juiste bondgenoten te vinden en de deelrijken van het Arsakidische staatsbestel los te weken: in Armenië zat weliswaar een Arsakidische prins op de troon, maar die werd vanaf 58 door de Romeinen aangewezen, en een Romeinse machtsdemonstratie in 115-117 leidde ertoe dat de vorsten van stadstaatjes als Edessa en Nisibis (beide in het grensgebied van Turkije en Syrië) hun loyaliteit bijstelden. In 165 erkenden ze het oppergezag van de Romeinse keizer, en in 195 lijfde Rome ze in.

[Wordt vervolgd]

Deel dit: