
Als ik u zeg dat het begin september was in het jaar waarin Julius Caesar en Servilius Isauricus consuls waren van Rome, en als ik dat omreken naar eind juli 48 v.Chr. op onze kalender, dan weet u dat u bent beland in een nieuwe aflevering van de reeks “Wat deed Julius Caesar vandaag 2069 jaar geleden?”
Hij was nog steeds bezig met het achtervolgen van Pompeius, van wie we hebben gezien dat hij naar Antalya was gevaren, en via Cyprus verder wilde naar Egypte. Het was onvermijdelijk dat Caesar op steeds grotere achterstand zou raken, want hij reisde met veel meer soldaten en had onderweg bestuurlijke zaken te regelen.
Caesar en de goden
In Efese stuitte hij op een aanhanger van Pompeius die zich wilde vergrijpen aan de enorme tempelschat:
Caesar ontdekte dat Titus Ampius Balbus geprobeerd had de schat uit de tempel van Diana weg te halen. Hij had alle senatoren uit de provincie opgeroepen om te getuigen voor het bedrag aan geld, maar was door Caesars komst gestoord en op de vlucht gegaan. (Caesar, Burgeroorlog 3.105; vert. Hetty van Rooijen)
Vervolgens somt Caesar voortekens op. Dit is opvallend. De auteur van de Gallische Oorlog, ofschoon Romes hogepriester, is een atheïst en ook in de Burgeroorlog besteedt hij weinig aandacht aan religieuze zaken. Zijn publiek was echter wel gelovig en het kon geen kwaad te beargumenteren dat de goden Caesars staatsgreep hadden goedgekeurd.
Het stond vast dat in Elis in de tempel van Minerva op de dag van Caesars overwinning het beeld van Victoria, dat voor het beeld van Minerva zelf stond en tot dan toe naar dat beeld gekeerd was geweest, zich naar de deur en drempel van de tempel had omgedraaid.
Op diezelfde dag waren in Antiochië in Syrië tot tweemaal toe zo’n krijgsgeschreeuw en zo luide strijdsignalen gehoord dat de burgers gewapend naar hun posten op de muren waren gerend. Datzelfde gebeurde in Ptolemais.
In Pergamon dreunden pauken in het geheime en verborgen tempelvertrek dat alleen de priesters mogen betreden en dat de Grieken adyton noemen.
En in Tralles, in de Victoriatempel, waar men een standbeeld van Caesar had gewijd, liet men zien dat in die dagen een palmboom tussen de voegen van de vloertegels was opgekomen. (Caesar, Burgeroorlog 3.105; vert. Hetty van Rooijen)
En verder
Caesar bleef niet lang in Efese, want hij kon Pompeius niet laten ontsnappen. Toen hij bericht kreeg dat Pompeius naar Cyprus was gevaren,
vermoedde Caesar dat deze op weg was naar Egypte … Daarom vertrok hij met het ene legioen dat hij uit Thessalië had meegenomen en een tweede dat hij van zijn legaat Quintus Fufius in Achaea had gevorderd, verder met achthonderd ruiters, tien Rhodische oorlogsschepen en enkele uit Asia naar Alexandrië. (Caesar, Burgeroorlog 3.106; vert. Hetty van Rooijen)
Die twee legioenen waren VI Ferrata en XXVII. Interessant is wat Caesar niet vertelt. Na de slag bij Farsalos waren boodschappers naar Rome gegaan. De Caesargetrouwe senatoren die met Caesars medeconsul Publius Servilius Isauricus in de stad waren, begrepen dat de Tweede Burgeroorlog nu was beslist en herkenden vermoedelijk ook het probleem: Caesar moest nu het Romeinse imperium tot rust kunnen brengen. Dat zou onvermijdelijk nieuwe wetten en allerlei bestuursmaatregelen vergen. Men benoemde Caesar dus voor de tweede keer tot dictator: hij kreeg buitengewone bevoegdheden. Marcus Antonius in Rome werd daarbij Caesars rechterhand en hij zou het nog lastig krijgen.
Clementie
De dictatuur klinkt omineus. Het was ook een veeg teken dat de Volksvergadering later in het jaar, in december, geen nieuwe consuls wist te kiezen. De benoeming van een dictator was onder de omstandigheden echter een noodzakelijke maatregel om het bestuur te herordenen.
Ongetwijfeld is het gebeurd op verzoek van Caesar zelf en het is goed denkbaar dat hij op deze manier de voorwaarden wilde scheppen waaronder Pompeius zich eervol kon overgeven. Pompeius zou, zoals zijn adviseur Theofanes van Mytilene hem tijdens de beraadslagingen in Antalya had voorgehouden, “weliswaar een tweede plaats hebben in Rome, maar altijd nog de eerste zijn van alle anderen”.
Clementie was Caesars standaardbeleid en als hij Pompeius in genade kon ontvangen, hadden de senatoriële troepen die elders actief waren, een motief minder om de oorlog voort te zetten. De dictatuur kon voor Pompeius de capitulatie eenvoudiger maken. Het zou natuurlijk anders lopen. De tragiek van de Tweede Burgeroorlog is dat ze, ofschoon beslist, door de moord op Pompeius geen einde meer kon krijgen.
[Een overzicht van de reeks #RealTimeCaesar is hier.]
“De auteur van de Gallische Oorlog, ofschoon Romes hogepriester, is een atheïst”
Dat is een bijzondere claim. Ligt eens toe?
“De dictatuur klinkt omineus.”
Alleen maar omdat dat woord tegenwoordig een andere betekenis heeft dan dik 2000 jaar geleden. In onze tijd worden dictators nooit een tweede keer benoemd. Het woord consulaat betekent tegenwoordig ook iets anders.
Het is geen tegenstrijdigheid! Een priester was in de Romeinse tijd een soort van ambtenaar die er op toezag dat voorgeschreven rituelen op de juiste wijze werden uitgevoerd. Dat heeft niets met zijn persoonlijke religieuze gevoelens te maken. Of Caesar een ‘atheist’ genoemd mag worden is een discutabele opvatting, want in ieder geval anachronistisch. Hij zal zeker wel een huisaltaar hebben gehad, al weten we niet welke beeldjes van goden er in stonden. Veel belangrijker is echter de Romeinse opvatting van ‘do, ut des’: als u levert, lever ik ook! De Romeinse religie was niet alleen persoonlijk, het was ook een vorm van transactie. In dat kader zijn Caesars handelingen in Elis, Pergamon en Efeze goed te verklaren. Bovendien was Caesar een meester in het spinnen. Hij wist donders goed hoe hij de publieke opinie moest bespelen. Misschien was hij wel de eerste spin-doctor, voor zover we nu weten.
Het heikele punt is de betekenis van het woord atheïst. Vandaag denken we aan iemand die elke bovennatuurlijke macht ontkent, al dan niet militant. Ander verschil: godsdienst is in onze tijd en hoek van de wereld nauw verweven met persoonlijke moraal, wat een Romein maar vreemd zou vinden. Ik kan me voorstellen dat Caesar geen boodschap had aan de traditionele goden, weinig waarde hechtte aan voortekenen en magie maar de rituelen toepaste en de functies uitvoerde als het hem politiek uitkwam, daarbij uiteraard niet vies van enige cynische manipulatie. Daarmee onderscheidt hij zich trouwens niet van andere Romeinse politici. Voor bronnen zullen we moeten afgaan op zijn daden want filosofische bespiegelingen heeft hij niet nagelaten. Misschien dat Goldsworthy er iets over zegt, maar ik heb het boek niet bij de hand.
Dan wordt godsdienst dus voornamelijk iets wat je doet voor de show, omdat het zo hoort.
“Omdat het zo hoort” zou een Romein perfect begrijpen.
Oh wauw, dan begrijp ik de Romeinen, want dat gevoel had ik vroeger ook altijd toen ik naar de kerk ging/moest.