Historia Augusta (4): bronnen

Caracalla (Nationaal Museum van Denemarken, Kopenhagen)

[Eind deze maand verschijnt bij Athenaeum – Polak & Van Gennep de eerste Nederlandstalige uitgave van de Historia Augusta. De vertaling van deze curieuze reeks biografieën van Romeinse keizers is van John Nagelkerken. Dit is de vierde van een reeks van negen blogposts; de eerste is hier.]

Moderne historici beschikken over een scala aan informatiebronnen. Traditioneel houden ze zich bezig met de oude teksten waarvan de inhoud, zoals we hierboven al zagen, kan worden bevestigd en gecorrigeerd door middel van inscripties en munten. Ook de resultaten van archeologische opgravingen zijn belangrijk. Zo blijkt keizer Postumus een militaire vernieuwer van formaat te zijn geweest, die de zojuist genoemde reorganisatie van de grensverdediging een halve eeuw vóór was. Dat de auteurs van de Historia Augusta slechts enkele zinnen wijden aan deze grote generaal, illustreert hun zorgeloze omgang met de historische feiten.

De vraag is echter of ze het wel anders zouden hebben gekund in een tijd waarin de archeologie nog niet bestond en ook niemand veel deed met inscripties en munten. Grappig genoeg bevat uitgerekend de Historia Augusta terloopse opmerkingen over beide soorten bewijsmateriaal, maar de auteurs hebben het potentieel niet begrepen. Het had hun belangstelling niet. Wie zich destijds bezighield met het verleden, baseerde zich op verhalen die men had gehoord en op oudere, geschreven bronnen, waarbij men als kwaliteitsnorm niet meer had dan het besef dat archiefstukken een speciale waarde hadden.

De auteurs van de Historia Augusta beginnen goed. Ze gebruikten de (verloren) keizerbiografieën van Marius Maximus, een voorname senator die in 223 de zeldzame onderscheiding kreeg dat hij het consulaat voor de tweede keer mocht bekleden. Als schrijver van keizerlevens benutte hij de autobiografieën die verschillende vorsten hadden gedicteerd en citeerde hij ook archiefstukken, zoals de lange reeks vervloekingen die de auteurs van de Historia Augusta op zijn gezag aanhalen aan het einde van de biografie van Commodus. (Dit is, met een gedichtje dat wordt toegeschreven aan keizer Hadrianus zelf, vermoedelijk het enige authentieke document dat de schrijvers citeren.) Het is vrijwel zeker dat de primaire biografieën direct of indirect teruggaan op Maximus’ keizerlevens.

De biografie van Caracalla moet de laatste van Marius Maximus zijn geweest die de samenstellers van de Historia Augusta gebruikten. Vanaf Macrinus verandert de toon van de biografieën en citeren ze vooral de onderhoudende Geschiedenis van het Romeinse Rijk van Herodianos en het verloren werk van de Atheense schrijver Dexippos. Moderne onderzoekers herkennen ook de zogeheten “Enmannsche Kaisergeschichte”, een verloren gegaan geschiedwerk dat niet alleen door de samenstellers van de Historia Augusta, maar ook door enkele andere antieke auteurs wordt geciteerd.

Dit is echter nog niet alles. De voortekens in de Historia Augusta lijken voor een groot deel te zijn overgenomen uit een collectie die is vervaardigd door Julius Obsequens, een zogeheten antiquariër. Dit waren verzamelaars van historische wetenswaardigheden en feiten. Terwijl de samenstellers van de Historia Augusta grote aantallen voortekens uit de collectie van Obsequens recycleden, lijken ze de onderscheidingen van keizer Aurelianus te hebben overgeschreven uit een antiquarische tekst over militaire eerbewijzen.

Tot slot weten we zeker dat de auteurs de Caesares kenden van Aurelius Victor, een andere, zeer beknopte, collectie keizerbiografieën, waarvan vaststaat dat ze in 361/362 is gepubliceerd. In hun biografie van Septimius Severus hebben de samenstellers van de Historia Augusta een passage uit dit werk overgeschreven. Dit is een heel belangrijk gegeven, want het betekent dat de Historia Augusta is geschreven na 361/362 en dus dateert van na het moment dat we zouden afleiden uit de opdrachten aan de keizers Diocletianus (reg. 294-305) en Constantinus (reg. 306-337).

Zo houden de samenstellers de lezers voor de gek. Dat kunnen we ook zeggen over de 130 documenten die ze citeren: ze zijn niet wat ze lijken. Met uitzondering van de al genoemde vervloekingen van Commodus en Hadrianus’ gedichtje over zijn ziel, zijn de aangehaalde documenten zonder uitzondering onecht. Dat roept de vraag op wat de vervalsers heeft bewogen. Is de Historia Augusta alleen maar een grap, of hadden de samenstellers een dringende reden om hun ware identiteit te verbergen?

[wordt vervolgd]

Deel dit:

2 gedachtes over “Historia Augusta (4): bronnen

Reacties zijn gesloten.