Historia Augusta (3): beschreven tijd

Septimius Severus (Museum van Makhtar)

[Eind deze maand verschijnt bij Athenaeum – Polak & Van Gennep de eerste Nederlandstalige uitgave van de Historia Augusta. De vertaling van deze curieuze reeks biografieën van Romeinse keizers is van John Nagelkerken. Dit is de derde van een reeks van negen blogposts; de eerste is hier.]

Hoewel de tweede eeuw voor het Romeinse Rijk een bloeiperiode was, hebben we er betrekkelijk weinig literaire bronnen over. Dat alleen al maakt de keizerlevens van de Historia Augusta belangrijk, en we mogen van geluk spreken dat de primaire biografieën redelijk goed zijn. De oorlogen uit die tijd bedreigden het voortbestaan van het wereldrijk niet en er bestond een betrekkelijke welvaart. De burgers hadden vertrouwen in het muntstelsel, de allerrijksten stelden er een eer in de steden te verfraaien met openbare werken, de overheid benutte de belastingen om het leger op sterkte te houden, waardoor de rust bewaard bleef. Al deze factoren versterkten elkaar en droegen bij aan Romes succes.

Dit succes riep in de derde eeuw echter tegenkrachten op. Die versterkten elkaar eveneens, waardoor het imperium het in de loop van de derde eeuw steeds moeilijker kreeg. Om te beginnen was er het machtige Parthische Rijk in Irak en Iran, waartegen de Romeinen in 115-117 en in 161-165 al succesvol hadden gestreden. De campagne van Septimius Severus in 197-198 was nog succesvoller en veroorzaakte een crisis in het Parthische Rijk. Na 224 werd daar de koninklijke familie vervangen door de Sassaniden, een dynastie die haar basis had in Perzië. Het Sassanidische Rijk bleek een voor Rome veel gevaarlijkere tegenstander dan het Parthische, zoals de keizers Severus Alexander, Gordianus III, Philippus Arabs en Valerianus ondervonden, die met afnemend succes streden tegen de nieuwe vijand. In dezelfde tijd begonnen de bewoners van de gebieden aan de overzijde van de Rijn en de Donau, Germaanse stammen die vaak met de Romeinse legers hadden samengewerkt, zich beter te organiseren. In feite hadden ze de krijgskunst van de Romeinen afgekeken. Marcus Aurelius – de auteurs van de Historia Augusta noemen hem “Marcus Antoninus” – streed succesvol tegen de Germanen, maar in de loop van de derde eeuw ging het van kwaad tot erger. Archeologen hebben vastgesteld dat grote delen van het grensgebied (zoals de Lage Landen) kampten met ontvolking.

De keizers zochten de oplossing in extra troepen, die meer geld kostten, dat er echter niet was. Daarom werd het zilvergehalte van de munten verlaagd. De soldaten lieten zich niet misleiden, eisten extra soldij en kregen die. Hierdoor werd de financiële nood nog groter en dus volgden nieuwe devaluaties. (Wie in een archeologisch museum kijkt naar de munten uit de eerste helft van de derde eeuw, ziet ze van zilverwit veranderen in donker brons.) Het vertrouwen in het muntstelsel viel weg, de fondsen voor het onderhoud van de openbare gebouwen verdampten, en de rijken investeerden niet langer in de steden, die aan het einde van de derde eeuw veel kleiner waren dan aan het begin van die eeuw. Men trok naar het platteland en leefde in toenemende mate van de plaatselijke middelen, waardoor de interregionale handel in volume afnam en de verschillen tussen de regio’s begonnen toe te nemen. En het ergste van alles: de soldaten bleven onrustig. Ze wisten dat de keizers hun niets konden weigeren, eisten een goede soldij en waren niet te beroerd om hun generaals tot keizer uit te roepen als dat zo uitkwam. Dat leidde weer tot burgeroorlogen.

Deze periode staat bekend als “de crisis van de derde eeuw” of de heerschappij van “de soldatenkeizers”. We hebben er niet zo veel bronnen over, terwijl ook het aantal inscripties afneemt. Historici zouden een lief ding overhebben voor een goede bron, die hen in staat stelt de relatie tussen buitenlandse oorlogen, grotere legers, geldontwaarding, burgeroorlog, economische problemen, ontvolking en regionalisering meer in detail te bestuderen, maar die ontbreekt. We hebben daarom niet de luxe dat we de informatie kunnen negeren die de onbetrouwbare overgangs- en late biografieën van de Historia Augusta ons bieden.

De rust keerde aan het begin van de vierde eeuw terug dankzij de keizers Diocletianus en Constantinus, aan wie de auteurs van de Historia Augusta enkele van hun biografieën opdragen. Het Romeinse Rijk had in de vierde eeuw een meer militair karakter, wat zich uitte in bijvoorbeeld een gereorganiseerde grensverdediging. De aloude goden, die de rampen van de derde eeuw niet hadden verhinderd, maakten plaats voor de ene God van de christenen. De herwonnen stabiliteit bevorderde de laatste opbloei van de Romeinse letteren: niet alleen waren er christelijke schrijvers die nieuwe genres schiepen (zoals de Belijdenissen van de kerkvader Augustinus), ook de met het heidendom geassocieerde genres werden beoefend, en er bestond een levendige belangstelling voor oude teksten. De Historia Augusta maakt deel uit van deze laat-vierde-eeuwse renaissance.

[wordt vervolgd]

Deel dit:

2 gedachtes over “Historia Augusta (3): beschreven tijd

Reacties zijn gesloten.