
Ik beschreef in het eerste deel van dit stuk mijn verbazing over de talloze neo-achaimenidische kunstvoorwerpen en prullaria die je overal in Iran ziet. Ze zijn geïnspireerd door een voor-islamitische godsdienst en dienden – zoals ik nog zal beschrijven – een seculiere propaganda, zodat het wat wonderlijk is dat ze alomtegenwoordig zijn in een islamitische republiek.
Eén reden waarom ze nog steeds bestaan, is dat de Iraniërs niet het idee hebben dat er een tegenstelling is tussen de godsdienst van het antieke Perzië en de islam. Al in de elfde eeuw waren de Iraniërs ervan overtuigd dat hun oergodsdienst, het door de profeet Zarathustra gestichte zoroastrisme, een vorm van monotheïsme was. De oude Perzen zouden Mohammeds openbaring alleen nodig hebben gehad voor de fijne details, maar ze hadden zelf, en als eersten, ontdekt dat God één was.

Dat het zoroastrisme pas in de Vroege Middeleeuwen van polytheïsme is veranderd in monotheïsme en dat het Iraanse beeld van de oergodsdienst dus onjuist is, is nu niet ter zake: het gaat me erom dat het voor Iraniërs vrij eenvoudig is de komst van de islam te beschouwen als een voortzetting van een in eigen land begonnen ontwikkeling. De huidige Iraanse regering zorgt dan ook redelijk goed voor de voor-islamitische monumenten. Dit betekent niet dat je in een moskee ook neo-achaimenidische bloemenvazen kunt zien (hoewel ik er een zag in Nishapur), maar de eigenaar van een miniatuur-Behistunreliëf is niet per se een tegenstander van de islamitische republiek.

En toch: de neo-achaimenidische stijl heeft zijn wortels in antireligieuze propaganda. In 1926 werd Reza Khan de nieuwe sjah van Perzië, met “Pahlavi” als dynastieke naam. Net als zijn tijdgenoot Atatürk was hij geïnteresseerd in het voor-islamitische verleden: niet alleen meenden beide mannen dat religie en bijgeloof de vooruitgang in de weg stonden, maar ze dachten ook dat het oudste verleden een bron van inspiratie moest zijn en eenheid kon geven aan de volken die ze zochten te verjongen. De kroon van Reza Sjah was geïnspireerd op die van de Sassanidische koning Shapur I; de trappen in zijn paleis in Teheran waren versierd met de soldaten op de trappen in Persepolis; Amerikaanse archeologen werden uitgenodigd om te graven in de oude Achaimenidische hoofdsteden. Tegelijkertijd werd geprobeerd de Perzische taal te zuiveren van Arabische invloeden.

Het was in deze context dat de neo-achaimenidische stijl ontstond. Tot de mooiste voorbeelden behoren de Iraanse overheidsgebouwen, die zeker een omweg waard zijn bij een bezoek aan Teheran. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is gevestigd in een mooie kopie van de apadana in Persepolis, en even verderop zit de Nationale Bank, dat eveneens is gedecoreerd met oeroude motieven. Beide bouwwerken staan op loopafstand van het Golestanpaleis, dat in de huidige vorm dateert uit de late negentiende eeuw: wie ze vergelijkt, realiseert zich hoe schokkend nieuw de modern-antieke gebouwen moeten zijn geweest. De decoratie van het paleis staat in de traditie van de monumenten van Shiraz en Isfahan: mooie betegelde muren bijvoorbeeld, in geometrische patronen. Je zult op de neo-achaimenidische gebouwen daarentegen geen tegels zien. Het is alsof je van Biedermeier rechtstreeks overstapt naar Bauhaus.

De sji’itische geestelijken protesteerden niet tegen de nieuwe architectuur, hoewel de afbeelding van Ahuramazda op de gebouwen welbeschouwd een klap was in hun gezicht. Toegegeven, veel Iraniërs geloofden – en velen geloven nog steeds – dat het teken niet de hoogste God weergeeft maar Zijn zichtbare glorie, maar behoudende gelovigen hadden het zeker kwetsend kunnen vinden: het gebruik van een zoroastrisch symbool in een land met een overwegend islamitische bevolking is werkelijk vreemd. De geestelijkheid accepteerde het echter, in elk geval op de wereldlijke gebouwen. Het voor-islamitische verleden was immers niet tegengesteld aan de islam, maar een voorstadium van dat geloof.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.