
[Dit is het laatste van mijn stukjes over de antieke charismatische wijze Apollonios van Tyana, die ik presenteer ter gelegenheid van de verschijning van de door mijn vriendin Simone Mooij gemaakte vertaling van Filostratos’ Leven van Apollonios. Het eerste stukje is hier.]
We hebben in de vorige stukjes gezien dat Apollonios een pythagorese filosoof was die boeken schreef over astrologie en offers. Hij werd beschouwd als magiër: mensen geloofden dat hij de toekomst kon voorspellen en zieken kon genezen. Ik vertelde in mijn vorige stukje dat dit soort “goddelijke mannen” een normaal personage waren in de antieke wereld.
Maar wat is magie? Het woord had destijds, net als nu, verschillende betekenissen. Het kon slaan op kwaadwillende tovenaars, goedwillende genezers, bedriegers, zieners, exorcisten en helderzienden. Dat het Griekse woord magos bovendien slaat op Perzische religieuze specialisten én een stam uit het oude Medië, maakt de zaken alleen nog maar complexer. Het woord had er bovendien betekenissen bij gekregen: het was synoniem geworden met astrologos (sterrenwichelaar), mathematikos (astronoom), en chaldaios (sterrenpriester uit Babylonië). Het klassieke voorbeeld van de spraakverwarring is Matteüs’ verhaal van de magoi die naar Betlehem kwamen, waarover ik lang geleden eens blogde. Een antieke taalpurist zou de evangelist hebben verbeterd: hij had astrologos, mathematikos of chaldaios moeten gebruiken.
Filostratos haatte dit bovennatuurlijk gebeunhaas als de poorten van de hel. Hij veroordeelt alle vormen van magie: in het Leven van Apollonios vertelt hij uit en te na dat de titelheld geen magiër was maar dat sommige van zijn daden, die sommigen aan tovenarij toeschrijven, voortkwamen uit zijn superieure filosofische inzichten. Een veel positievere benadering van magie is te vinden in Apollonios’ brieven, wie de auteur daarvan ook moge zijn geweest:
Ik denk dat iedereen, wiens filosofie ze ook mogen volgen, kan worden aangeduid als magiërs, mits ze maar de opzet hebben goddelijke en rechtvaardige mensen te zijn (Brief 16).
Simpel gezegd: “magie” kon alles betekenen. Het kon een scheldwoord zijn om nieuwerwetse religieuze praktijken af te serveren, maar het kon ook een positieve betekenis hebben. Het voornaamste dat met zekerheid over de woordbetekenis valt te zeggen, is negatief: het werd geassocieerd met de officiële stadsculten.
Kunnen we echter iets specifieker zijn over de aan Apollonios toegeschreven soort magie? Waar plaatsen we die in het wijde spectrum van antieke religieuze opvattingen? Wat nu volgt is speculatief, maar we zouden een sleutel kunnen hebben in een aan Damis toegeschreven passage uit het Leven van Apollonios:
Aan die gesprekken met vragen en antwoord dan namen Apollonios en Damis dus beiden deel. Maar, zegt Damis, over de geheime onderwerpen van studie, speculaties over sterrenwichelarij of mantiek, onderzoek naar kennis van de toekomst, en bespreking van de offers en aanroepingen waarin de goden behagen scheppen, filosofeerde alleen Apollonios samen met [zijn Indische gastheer] Iarchas. (Leven van Apollonios 3.41, vertaling Simone Mooij)
Er is geen logisch verband tussen enerzijds “sterrenwichelarij of mantiek, onderzoek naar kennis van de toekomst” en anderzijds “offers en aanroepingen”. De combinatie van futurologie en offerpraktijk keert echter terug in de volgende regel.
Op grond van deze gesprekken heeft hij, volgens Damis, vier boeken geschreven Over voorspelling uit de sterren, waarvan ook Moiragenes melding heeft gemaakt, en een boek Over offers, hoe men aan iedere god passend en op een manier die hem behaagt kan offeren.
Hoewel Filostratos in de hierop volgende zinnen uithaalt naar de astrologen, kan hij er niet omheen te erkennen dat Apollonios boeken over sterrenwichelarij en offers heeft geschreven, en dat hij naar deze publicaties verwijzingen heeft gevonden in zowel Damis als de gehate Moiragenes.
Wetenschappelijke astronomie was in deze tijd echter geen Indisch specialisme. De grote sterrenkundigen van de oude wereld waren de medewerkers van de Esagila-tempel in Babylon, die door de Grieken vaak werden aangeduid als de chaldaioi. (We kwamen ze hierboven al tegen; de Babylonische naam was tupšar Enûma Anu Enlil.) We weten veel over deze functionarissen: ik blogde er onlangs over. Ze observeerden de nachthemel en voorspelden de banen van de planeten, maar ze bestudeerden ook de ingewanden van offerdieren, kondigden naderende moeilijkheden aan en adviseerden de autoriteiten over de vraag met welke zoenoffers ze de naderende problemen konden verhinderen. Door de goden aan te roepen, wisten ze ook mensen te genezen.
Dit lijkt wel heel veel op de activiteiten van onze Apollonios. Ik zou niet zo ver willen gaan te beweren dat Apollonios eigenlijk een tupšar Enûma Anu Enlil was, maar wil er wel aan herinneren dat de Babylonische cultuur niet dood was. Voor zover ik weet, is het laatste dateerbare kleitablet uit 75 na Chr. en bestonden de Babylonische scholen nog in de derde eeuw. De Babylonische Talmoed verteld dat een rabbi Samuel er afstudeerde en zich tooide met de bijbehorende titel. Ook Apollonios kan een bezoek hebben gebracht aan deze scholen.
Misschien hoefde hij niet eens zo ver op pad. In Syrië was een exclave van de Babylonische cultuur: Emesa, waar nog in de vroege derde eeuw na Chr. de zonnegod Elagabal werd vereerd met een ritueel dat sterk doet denken aan het Babylonische nieuwjaarsfeest. Dit was de stad waar keizerin Julia Domna vandaan kwam, die Filostratos “Damis” ter hand stelde. Ik wil eindigen met de speculatie dat er een Emesijnse traditie heeft bestaan waarin Apollonios werd gepresenteerd wiens visie op magie in wezen Babylonisch was.
**
[Kortom: Filostratos’ Leven van Apollonios is een interessante tekst, waar nog veel over te zeggen valt. De officiële boekpresentatie is donderdag 21 november in de Athenaeumboekhandel in Amsterdam. Mocht het u interesseren: u kunt het boek daar bestellen en dan wordt het bij u thuisbezorgd zo snel het er is. In elk geval ruim voor Sint-Nicolaas. En nee, ik krijg voor deze stukjes geen cent: ik vind het gewoon leuk interessante teksten met u te delen.]
“Filostratos haatte dit bovennatuurlijk gebeunhaas”
Ah, een geestverwant. Prettig te weten dat Bertrand Russell deels ongelijk had en er in de 3e Eeuw nog mensen waren die er niets van moesten hebben.