
Ik had bij de vragen rond de jaarwisseling een stuk beloofd over de Babylonische sterrenkunde. Dat moest er toch eens van komen. Dus waarom niet vandaag? Ik denk dat we moeten beginnen met een citaat uit de Geografie van de Grieks-Romeinse aardrijkskundige Strabon, die een beschrijving geeft van de astronomen van Babylonië. Hij noemt hen Chaldeeën, wat eigenlijk, zoals Strabon ook aangeeft, de naam is van een bevolkingsgroep.
In Babylon is de verblijfplaats van de lokale filosofen. De Chaldeeën, zoals ze worden genoemd, houden zich voornamelijk bezig met astronomie, maar sommigen van hen, die door de anderen niet helemaal serieus worden genomen, beweren horoscopen te kunnen opstellen. (Er is ook een stam van de Chaldeeën, en een gebied dat door hen wordt bewoond, in de buurt van de Arabieren en van de zogeheten Perzische Golf.) Er zijn ook verschillende groepen Chaldese astronomen. Zo worden sommigen de Orcheni genoemd [die van Uruk], anderen de Borsippeni [die van Borsippa], en zo zijn er nog verschillende groepen met verschillende namen, alsof ze zijn verdeeld in verschillende sekten met verschillende dogma’s over dezelfde onderwerpen. De wiskundigen vermelden enkele namen van deze mannen, zoals Kidenas, Naburianus en Sudines.
De Babylonische tempelastronomen, die in feite tupšar Enûma Anu Enlil heetten, observeerden de hemel al eeuwenlang en hadden hun waarnemingen vastgelegd in astronomische dagboeken, almanakken, sterrencatalogi en andere teksten. Zo beschikken wij over Venuswaarnemingen uit de tijd van koning Ammisaduqa (r.1646-1626), gedetailleerde catalogi uit de achtste eeuw – onze dierenriem is in Babylon uitgevonden – en astronomische dagboeken uit de zevende tot de eerste eeuw v.Chr.
Omdat de Babylonische astronomen beschikten over lange reeksen waarnemingen, konden hun conclusies behoorlijk precies zijn. Een voorbeeld is de lengte van de synodische maand, d.w.z. de periode tussen twee volle manen, die zij konden vaststellen met een fout van slechts enkele minuten. Hetzelfde geldt voor de lengte van het jaar.
Voorspellingen
Met behulp van deze gegevens konden de Babylonische astronomen maansverduisteringen en later ook zonsverduisteringen voorspellen. Daarbij gebruikten ze de Saros-cyclus, de periode van 223 synodische maanden (ofwel achttien jaar en 11,3 dagen) waarna maans- en zonsverduisteringen zich herhalen. Als je bijvoorbeeld weet dat er een zonsverduistering is geweest op 18 mei 603 v.Chr., mag je erop vertrouwen dat er een vrijwel gelijke verduistering is op 28 mei 585 v.Chr.
Het is moeilijk het belang van deze voorspellingen te overschatten. De Assyriërs en Babyloniërs beschouwden maansverduisteringen als slechte voortekens, gericht tegen hun koningen. Nu ze voorspelbaar waren, was het mogelijk een substituutkoning aan te stellen die de toorn van de goden zou dragen. De echte koning zou ongedeerd blijven en de continuïteit van het overheidsbeleid was gewaarborgd. (De arme kerel die optrad als plaatsvervangend vorst, werd geëxecuteerd. Zo kwam het voorteken altijd uit.)
Kalender
Een ander resultaat was een bijna perfecte kalender. Tijdens de regering van koning Nabonassar (r.747-734) realiseerden de astronomen van Babylon zich dat 235 maanmaanden bijna gelijk waren aan negentien zonnejaren. (Het verschil is maar twee uur.) Ze wisten nu dat ze, door in een cyclus van negentien jaar zeven schrikkeljaren met een extra maan in te voegen, een heel goede kalender kregen.
Aanvankelijk kondigde de koning, die een astronomisch adviseur had, de schrikkelmanen aan, maar nadat Babylon in 539 v.Chr. door de Perzische koning Cyrus was veroverd, namen de tempelautoriteiten het over. Zij zochten een standaardprocedure voor de intercalatie van maanden. Deze is uiterlijk in 503 v.Chr. door Darius I de Grote ingevoerd.

Zoals de tabel laat zien, zijn er zes jaren waarin een tweede maand Addaru is toegevoegd, en één jaar met een extra Ululu. Het resultaat is dat de eerste dag van de maand Nisanu (nieuwjaarsdag) nooit ver was verwijderd van het lentepunt (de eerste dag van de lente), zodat de burgerlijke kalender en de seizoenen nooit uit de pas liepen. Deze “cyclus van Meton” (naar een Atheense sterrenkundige) is nog steeds in gebruik als joodse kalender.
Griekse kalender
Op een onbekend moment in de vierde eeuw v.Chr. verfijnden de Babylonische wetenschappers de procedure. Met een cyclus van zesenzeventig jaar konden ze de speling tussen 1 Nisanu en het lentepunt nog verder verkleinen. Dit nieuwe systeem moet al in 331 bekend zijn geweest. In dat jaar veroverde Alexander de Grote Babylonië. Zijn wetenschappelijk adviseur Kallisthenes liet de astronomische literatuur in het Grieks vertalen en de nieuwe kennis werd in Griekenland onmiddellijk toegepast: de astronoom Kallippos, een leerling van Aristoteles, herberekende de lengte van de maanmaand en stelde een nieuwe kalender voor, waarin hij de zesenzeventigjarige cyclus gebruikte. Zijn nieuwe jaartelling, die door alle latere Griekse astronomen werd gebruikt, begon op 28 juni 330, acht maanden na de inname van Babylon.
Morgen gaan we verder, maar voor vandaag is de conclusie dat de Babylonische astronomie geweldig interessant is, al was het maar omdat men met simpele middelen heel ver heeft weten te komen.
Mijn reactie bestaat uit één woord:
wauw.
Inderdaad, wow. Wat fascinerend.
Dankjewel JL.
Ik kijk altijd met verwondering naar die spijkerschrifttabletten: dat het gewriemel van tekentjes leesbaar is gebleven!
Ik denk dat ook bij het spijkerschrift. En dan vraag ik me ook af: hoeveel mensen in de wereld zouden dit kunnen lezen, of in elk geval ontcijferen.
Destijds: heel weinig. Tegenwoordig: ook heel weinig. Maar er zijn er die het lezen met de snelheid van de krant.
Dat vraag me ook af.
Hoeveel mensen kunnen dit lezen en hoeveel tabletten liggen nog te wachten op ontcijfering.
Ik vermoed heel veel.
En begint niet alle wetenschap met het simpel vergaren van heel veel gegevens.
Alleen al in het British Museum liggen 100.000 onuitgegeven kleitabletten. Daar is weleens snel naar gekeken, dus we kennen het genre en hebben schattingen voor de datering. Maar er ligt nog voor honderden mensjaren aan werk. Als de Britten nou één Harrier minder zouden bouwen, dan konden assyriologen een enorme stap voorwaarts doen.
Wie op YouTube de naam Irving Finkel (een geleerde met een grote witte baard) intypt komt verscheidene lange lezingen tegen waarin hij het spijkerschrift uitlegt en tekst vertaalt. Over hem heb ik weleens gelezen dat hij spijkerschrift net zo snel leest als een krant.
Irving Finkel heeft een boek geschreven getiteld The Ark Before Noah: Decoding the Story of the Flood. Het is gebaseerd op misschien wel de meest beroemde keitabletten over een grote overstroming.
De Babylonische sterrenkundigen zullen het schrijven en lezen van wat wij het spijkerschrift noemen wel onder de knie hebben gehad.
Welke meetinstrumenten werden door hen gebruikt en op welke wijze waren zij in staat om gedurende die lange tijd hun metingen vergelijkbaar te houden. Ik ga er van uit dat zij wisten dat de metingen alleen dan over een lange tijd bruikbaar bleven.
@JL: Is daar iets van bekend?
Dat is inderdaad een hele goede vraag! Ik heb het antwoord niet, maar ik weet wel dat er delen van de wereld zijn waar je de sterrenhemel veel beter kunt zien dan in het bewolkte Nederland. Dan heb je genoeg aan je blote oog, doorgegeven kennis en rekenkunde.