
[Dit is het tweede van vijf stukjes over de bronnen van mijn komende boek Israël verdeeld; in het eerste, hier, vertelde ik dat de uitleg in principe een cyclisch proces is.]
Cyclische processen zijn alles wat we hebben en het gevaar van cirkelredeneringen is levensgroot. Teksten worden – als er geen verwijzingen zijn naar contemporaine gebeurtenissen – vaak gedateerd aan de hand van de inhoud, die al dan niet overeenstemt met opvattingen die op een bepaald moment gangbaar waren, maar tegelijk is de veronderstelde geschiedenis van de antieke ideeën voor een groot deel gebaseerd op diezelfde teksten. De totstandkoming van de vijf boeken van de Wet is een onontwarbare puzzel: het staat vast dat er oeroude delen in zitten – de hogepriesterlijke zegen is aangetroffen op een zilveren amulet uit de zevende eeuw v.Chr. – maar het lijkt er ook op dat nog in de vijfde eeuw v.Chr. delen zijn toegevoegd.
Hoewel de dateringsproblemen niet weg zullen gaan, is er wel enige duidelijkheid over de volgorde waarin de Joodse literatuur tot stand is gekomen. De eerste auteur die we echt Joods kunnen noemen is de profeet Amos, die rond het midden van de achtste eeuw leefde. Het eenheidsrijk van de koningen David en Salomo bestond toen niet langer: in het noorden lag Israël, in het zuiden Juda, en beide werden bedreigd door Assyrië. Amos adviseerde de koning van het noordrijk: deze moest niet vertrouwen op de vele traditionele goden, maar uitsluitend op ene God, die van de vorst verwachtte dat deze de armen en ontrechten in Israël eerlijker zou behandelen. Het alternatief zou de ondergang van Israël en de deportatie van zijn elite zijn. Gerechtigheid, de verering van één God en de dreiging met straf: deze oer-Joodse thema’s zouden nog lang naklinken.
Amos’ jongere tijdgenoten Hosea en Micha voegden nog een ander Leitmotiv toe: het idee dat God een soort rechtszaak tegen de mensheid voerde en op ‘de dag van de Heer’ iedereen zou straffen. Alle antieke volken hadden een scheppingsverhaal waarmee de geschiedenis begon, maar de Joodse geschiedenis veronderstelde vanaf nu ook een eindpunt.
Israël werd in 724 door de Assyriërs onder de voet gelopen en de elite werd inderdaad gedeporteerd. De profeet Jesaja reageerde hierop met wat in feite de eerste uitgewerkte Joodse theologie was: de Joden waren aan de ene God verschuldigd dat ze rechtvaardig leefden en zouden worden bestraft als ze daarvan afweken, maar zouden uiteindelijk altijd in Gods gunst blijven staan. Koning Hizkia luisterde naar Jesaja, maar zijn vertrouwen op de Heer kwam hem, toen de Assyrische koning Sanherib in 701 campagne voerde in Juda, te staan op het verlies van een enorm tribuut en zijn grootste stad, Lachis.
Desondanks waagde zijn achterkleinzoon Josia het er opnieuw op: voortaan zou op één plaats, Jeruzalem, nog maar één god worden vereerd; de Joden zouden zich houden aan de regels van het Verbond; als beloning zou Israël, dat al een eeuw een Assyrische provincie was, worden hersteld en bij Juda worden gevoegd. Dit programma vond zijn neerslag in enerzijds het wetboek Deuteronomium en anderzijds de tekst die bekendstaat als ‘de vroege profeten’ of het ‘deuteronomistisch geschiedwerk’. Deze hervertelling van de geschiedenis van de twee koninkrijken diende om de hervormingen te ondersteunen en de territoriale aanspraken te rechtvaardigen. De tekst, geschreven in het laatste kwart van de zevende eeuw, komt ruwweg overeen met de boeken Jozua, Rechters, Samuël en Koningen en vormt met Deuteronomium de kern van de Verbondstheologie.
De hervormingen konden succesvol zijn omdat Assyrië in deze tijd geen schaduw meer was van wat het ooit was geweest. Langzaam maar zeker werd het door Babylonië onder de voet gelopen. Josia wist Samaria te veroveren, de hoofdstad van het oude rijk Israël. Ook Egypte mengde zich echter in de strijd om het desintegrerende Assyrische Rijk en Josia liet het leven onder omstandigheden waarover het deuteronomistische geschiedwerk niet heel duidelijk is. Daarna viel ook Juda uiteen en een kwart eeuw later, in 587 v.Chr., namen de Babyloniërs Jeruzalem in. De bevolking werd afgevoerd naar het oosten en bezon zich daar op de Verbondstheorie. De profeet Ezechiël gaf de schuld aan Joden die hadden geofferd aan vreemde goden (en voorspelde het herstel van Israël en de herbouw van de tempel); de componist van Klaagliederen veroordeelde slechte raadgevers; een derde auteur voegde aan het deuteronomistische geschiedwerk een PS toe waarin hij de gebeurtenissen verklaarde vanuit Gods woede over de zonden van Josia’s voorvader Manasse.
Tot de in Babylonië geschreven teksten behoort een deel van het materiaal uit Genesis, zoals het verhaal van de ‘zonen der goden’ en de daarop aansluitende Zondvloedmythe. In beide wordt letterlijk uit Babylonische teksten geciteerd. In andere gevallen is de bewerking creatief: het was de Joodse auteurs wel toevertrouwd de claims van de Babylonische vorsten dat ze een toren bouwden die tot in de hemel zou reiken en dat er zóveel arbeiders waren dat alle talen van de wereld vielen te beluisteren, te parodiëren in het verhaal van de Toren van Babel. Ook de Joodse kalender komt uit Babylonië. Een andere tekst uit de Ballingschap is het tweede deel van het boek Jesaja, waarin onder meer wordt aangekondigd dat de Perzische koning Cyrus de Grote Babylonië zou overweldigen, dat hij de hoofdstad met veel geweld zou verwoesten, dat de ballingen naar Jeruzalem zouden terugkeren en dat een rechtvaardiger wereld op het punt stond te beginnen. Nadat Babylon in 539 door de Perzen was ingenomen – zonder geweld overigens – keerden de Joden inderdaad terug. De herbouw van de tempel staat centraal in de korte teksten van Haggai en Zacharia.
Jona,
Kun je nog even vermelden uit welke Akkadische teksten het verhaal van de ‘zonen der goden’ afkomstig is? Of bedoel je halfgoden als Gilgamesh?
In Atrahasis, Berossus, de Bijbel, en de Griekse varianten van het Zondvloedverhaal (Apollodorus, Hyginus, Ovidius) gaat aan de Vloed een opstand van de lagere goden, monsters, zonen der goden of giganten vooraf. Het patroon is heel opvallend. Dat was wat ik bedoelde.
Jona,
Ik moet het thuis nog even opzoeken, maar ik heb nog niet geheel overtuigd.
Volgens Atrahasis wordt de mensheid gemaakt vanwege de opstand van de lagere goden die niet meer het zware werk willen doen. Hier wordt dus geen vloed voor gestuurd.
Jij weet dit ook.
http://www.livius.org/as-at/atrahasis/atrahasis.html
De vloed wordt pas gestuurd nadat er zoveel mensen zijn dat hun geluid ondraaglijk wordt voor de goden.
Dit is een motief dat ook terug komt in Enuma Elish.
Abzu & Tiamat besluiten de latere goden uit de weg te ruimen vanwege hun geluidsoverlast.
Zowel in Atrahasis als in Enuma Elish komt de vernietiging van een mindere groep wezens vanwege de geluidsoverlast en niet vanwege een opstand.
De opstand van de mindere goden in Atrahasis is niet de trigger voor de vloed.
En de te vernietigen mensheid was juist gecreëerd om de opstandige , mindere, goden tegemoet te komen.
Matthijs
Jona,
Eenmaal thuis heb ik nog een paar dingen opgezocht.
Atrahasis
You ordered me the task and I have completed it.
You have slaughtered the god, along with his inspiration.
I have done away with your heavy forced labor,
I have imposed your drudgery on man.
You have bestowed(?) clamor upon humankind
(regels 235 – 240)
[Enlil heared] their clamor.
[He said to] the great gods.
“The clamor of humankind [has become burdensome to me],
Ï am losing sleep [to their uproar]
(Van af regel 355)
Ziekte, hongersnood, dan pas een vloed.
Enuma Elish
Apsu made ready to speak,
Saying to her, Tiamat, in a load voice,
“Their behavior is noisome to me!
“By day I have no rest, at night I do not sleep!
“I wish to put and end to their behavior, to do away with it!
Zelfde idee.
Goden kunnen niet slapen, de lawaaimakers moeten uitgeroeid worden.
Alle teksten komen uit. Foster, B. R. 2005: Before the muses, Bethesda
Dus hoewel de zondvloed overduidelijk Akkadische wortels heeft, zie ik het patroon van een opstand gevolgd door een zondvloed niet duidelijk uit Atrahasis naar voren komen.
Matthijs