Carlo Rovelli over Anaximandros (2)

Karl Popper

[Tweede deel van Kees Alders’ bespreking van Carlo Rovelli, Anaximander. De geboorte van het wetenschappelijke denken. Het eerste deel is hier.]

Atheïsme

Toegegeven, ik begon wat vooringenomen aan dit boek. De titel, ondertitel en achterflap lezende vreesde ik dat ik te maken zou krijgen met een wat al te plat betoog over de wetenschapper die zich ontworstelt uit de verstikkende greep van religie. Ik was bang voor een idealisering van de zoveelste op het schild gehesen ‘atheïstische held’, aan wiens individuele vindingrijkheid de volledige ontwikkeling van de mensheid wordt toegeschreven.

Die fout maakt Carlo Rovelli gelukkig niet. Het boek eindigt weliswaar met een beschrijving van de plaats van religie in onze samenleving, maar Rovelli laat daarin zien dat hij heel goed op de hoogte is van de verschillende sociologische beschouwingen van dit verschijnsel. Het platte beeld van de wetenschap die altijd op gespannen voet zou staan met religie wordt gelukkig nogal genuanceerd.

Toch legt Rovelli een relatie tussen religie en absolutisme in bestuur, die naar mijn idee niet helemaal vol te houden is. Volgens Rovelli is religie, wat hij min of meer gelijk stelt aan dogmatiek, de natuurlijke partner voor dictatoriaal bestuur. Daarnaast stelt hij dat onder dictatoriaal bestuur de wetenschappen niet kunnen floreren.

Ik denk persoonlijk dat het voorbeeld van de Sovjet-Unie deze beide stellingen al weerlegt: een dictatoriaal bestuur kan heel goed zonder religie, en ook onder een dictatoriaal bestuur is het bloeien van de wetenschap mogelijk. Er zijn natuurlijk meerdere voorbeelden, maar dit is wel de meest duidelijke. Toch doet dit niet zoveel af van de kern van Rovelli’s pleidooi, dat neerkomt op het accepteren van onzekerheid als basis voor de mogelijkheid van zelfontwikkeling.

Cultuurrelativisme

Rovelli zet zich echter ook af tegen het zogenaamde “cultuurrelativisme”: wetenschap die zo doorgeslagen zou zijn in relativisme dat ze geen onderscheid meer wenst te maken tussen goed en kwaad, of slechter en beter.

Dat cultuurrelativisme wordt volgens mij vaker besproken dan beleden, en enerzijds als stroman gebruikt om wetenschap zwart te maken omdat zij nooit zekerheid zou kunnen geven (en daarmee waardeloos zou zijn: anything goes), en anderzijds bekritiseerd als zou het leiden tot moreel verval of zelfs de ondergang van onze beschaving.

In zijn bespreking van dit cultuurrelativisme verwijst Carlo Rovelli niet zozeer naar oude Grieken, als wel naar moderne wetenschapsfilosofen als Karl Popper en Thomas Kuhn. Wetenschappelijke kennis ontwikkelt zich vanuit de open wetenschappelijke discussie, waarin oude inzichten geen dogma’s zijn, maar punten die continu herijkt dienen te worden. Er mag dan wel geen sprake meer zijn van goed en kwaad, maar wel van minder goed en beter, waarin de theorie die systematisch waargenomen verschijnselen beter kan verklaren dan de andere de “betere” is.

Westers centrisme

Het is wel jammer dat Rovelli het wetenschappelijke denken in zijn boek duidt als een “westerse” onderneming. Dat is een heel dubieuze benaming, zeker als je de Oudheid bij de ontwikkeling van die onderneming wilt betrekken.

Er is namelijk een duidelijke discontinuïteit in het westerse denken tussen de Griekse en Romeinse filosofen enerzijds en de westerse denkers uit de Renaissance en daarna anderzijds, die zeker niet alleen werd overbrugd door een ijverige kloosterlingen die de werken van Plato en Seneca bewaarden. Deze brugfunctie werd minstens zo goed vervuld door de bibliothecarissen uit Byzantium, maar vooral zijn het Arabische denkers uit Bagdad en wat nu Marokko en Andalusië is die de filosofieën van Aristoteles en de neoplatonisten niet alleen bewaarden, maar ook levend hielden en verrijkten met aspecten die voor de ontwikkeling van de wetenschap van cruciaal belang zijn. Trouwe lezers van deze blog zullen waarschijnlijk weten dat belangrijke vondsten als het laboratoriumexperiment en de universiteit niet door Galileo of andere Europeanen in de Renaissance zijn uitgevonden, zoals Rovelli beweert, maar soms bewust en rechtstreeks en anders impliciet overgenomen waren uit de Arabische wereld, gelijk met de Arabische cijfers en het gebruik van het getal nul.

Daarbij is de moderne wetenschap mijns inziens eerder een wereldonderneming geworden dan een westerse onderneming. Zeker, de meest prestigieuze universiteiten liggen nog steeds in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, maar universiteiten in vooral Aziatische steden dragen belangrijk bij aan de voortgang van modern onderzoek. Daarnaast hebben wetenschappers in de sociale en geesteswetenschappen de afgelopen eeuw serieuze inspanningen verricht om hun culturele bias te compenseren, wat niet alleen geleid heeft tot het “cultuurrelativisme”, maar vooral tot veel nieuwe heldere inzichten over het wezen van het mens-zijn.

Het is zeker te betogen dat de wetenschap vanaf de Verlichting vooral een westerse onderneming was geworden, en dat is gebleven tot de twintigste eeuw. Maar de ontwikkeling van de oude Grieken tot nu te nemen en dat als “westers” beschouwen is ouderwets. Het doet ook geen recht aan het feit dat de oude Grieken zelf al nauwelijks Europeanen waren, en niet zomaar niet in te delen zijn bij de Europese beschaving die na 1500 opkwam. En ook doet men daarmee de moderne wetenschap als internationale onderneming geen recht.

Ondanks dit alles vergeef ik Carlo Rovelli dit klassieke westerse centrisme graag. Hij mag in zijn bespreking van de ontwikkeling van de wetenschap dan een wat ouderwets curriculum afdraaien, hij is duidelijk gepokt en gemazeld in wetenschapsfilosofie, het hoofdonderwerp van het boek. Zijn bespreking daarvan langs moderne wetenschapsfilosofen als Popper, Kuhn en Lakatos ervoer ik als een uitstekende samenvatting, waarbij Rovelli ook steekhoudend eigen commentaar levert.

Bovendien benadrukt Carlo Rovelli vele malen dat de ware wetenschappelijke creativiteit zit in het botsen van verschillende culturen en de bereidheid van andere culturen te leren. Dit relativisme bepleit hij gelukkig heel consequent, en vormt zelfs de kern van zijn betoog.

***

Deze gastbijdrage van Kees Alders wordt zo meteen vervolgd. Maar voor het moment: bedankt Kees!

***

Carlo Rovelli, Anaximander. De geboorte van het wetenschappelijke denken (€24,99)

Deel dit:

4 gedachtes over “Carlo Rovelli over Anaximandros (2)

  1. Jort Maas

    Ja, goede recensie (tot zover). Dit boek is m.i. belangrijker dan het lijkt, omdat het wetenschappelijke denken zoals hier beschreven vaak niet in de praktijk wordt gebracht. Men durft na Popper wetenschap nog steeds te presenteren als het magisch tot zich nemen van de ultieme werkelijkheid door waarneming (empirisme). In de menswetenschappen uit dit zich vaak in autoriteiten die zich immuun maken voor kritiek. Het kritisch denken mag misschien beginnen bij de Grieken, we hebben het nog niet volledig geinstitutionaliseerd.

    1. FrankB

      Erger nog, de natuurwetenschappen staan onterecht op een voetstuk. Natuurwetenschappers zelf weten wel beter, maar heel erg vinden ze het ook niet. De gedachte dat natuurwetenschappers eeuwige, onveranderlijke, onwrikbare natuurwetten blootleggen is volkomen achterhaald, maar duikt nog steeds op. Of die er zijn wil ik nu niet bediscussiëren; in het beste geval benaderen natuurwetenschappers hen. Zelf ben ik veel sceptischer.
      Eén van de sterke punten van Rovelli’s boek vond ik – al meen ik dat zijn argumenten nog beter konden – dat hij een middenweg aanduidt tot doorgeslagen scepticisme (recentelijk covid-ontkenners, maar persoonlijk erger ik me nog het meest aan jezusmythologen) en voornoemde ophemeling.

  2. Jort Maas

    Overigens is het boek niet belangrijk omdat de ideeen nieuw zijn. Popper betoogde de kern van dit boek al veel eerder. Het is echter wel toegankelijk.

  3. FrankB

    De Sovjet-Unie is niet zo’n heel goed voorbeeld, omdat juist onder Stalin de staatsideologie sterke religieuze trekken kreeg. Stalin werd ronduit vergoddelijkt. We zien dit in het huidige Noord-Korea nog een graadje sterker. Dit resulteert trouwens in een bijzonder onfraai beeld van atheïstische intellectuelen die destijds dweepten met Stalin – pure religieuze aanbidding. Zoals ik Rovelli begrepen heb bedoelt hij met religie georganiseerde religie. Het percentage dictaturen dat op de één of andere manier georganiseerde religie als machtsinstrument gebruikte is erg hoog.
    De zwakte ligt volgens mij ergens anders. Bepaald niet alle religieuze organisaties laten zich op deze wijze gebruiken. Maar veel belangrijker is nog simpelweg de geschiedenis. In alle drie de gebieden waar (proto-)wetenschap opkwam (het oostelijk Middellandse Zeegebied, India en China) zorgde georganiseerde religie voor het intellectuele raamwerk dat wetenschap nodig heeft. Oa daarom vind ik de Babylonische sterrenkoekeloerders zo leuk. Methodologisch naturalisme is een zeer recente uitvinding – minder dan 250 jaar oud. Iig in de natuurkunde is acceptatie van onzekerheid nog jonger. Eind negentiende eeuw raadde een natuurkundeleraar Max Planck af om dit vak te gaan studeren, want het zou zo ongeveer af zijn. Enkele decennia had hij het op zijn kop gezet met zijn quanta.
    Kortom, het valt gemakkelijk te betogen dat religie tot voor kort een noodzakelijke voorwaarde was om wetenschap te bedrijven. Een correct wetenschapsfilosofisch begrip leidt mi tot de conclusie dat zelfs de helden Galilei, Kepler en Newton nog geen moderne wetenschappers waren. Die kwamen pas eind 18e eeuw.
    Waar ik me vooral aan heb gestoord is wat Rovelli schreef over Bruno. De man is alleen maar belangrijk omdat hij op de brandstapel eindigde en dat was niet om zijn natuurkundige opvattingen. Of hij met Galilei heeft gesproken weet ik niet, maar hij was niet de eerste die met een oneindig heelal op de proppen kwam. Thomas Bradwardine deed dat al begin 14e eeuw. Om religieuze redenen. Net als Bruno, trouwens. Niks wegbereider (blz. 139) en al helemaal niet voor de loskoppeling van religie en wetenschap.

Reacties zijn gesloten.