Mijn vrienden zijn op een leeftijd waarop ze kinderen krijgen. Het blijft me verbazen hoe peuters de ene vaardigheid na de andere ontwikkelen. En steeds zeggen mijn vrienden hetzelfde: “je kunt ze wel iets verbieden, maar ze begrijpen gewoon niet wat ‘dat mag niet!’ betekent”. Moreel bewustzijn, dat ontwikkelen kinderen pas later. Ouders kunnen dingen eigenlijk pas verbieden als hun kinderen begrijpen dat het verkeerd is iets verbodens te doen.
Hetgeen ons brengt bij een verbod uit Genesis 2.
God bracht de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. Hij legde hem het volgende verbod op: “Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.” (Genesis 2.15-17; NBV21)
De hemelvaart van Henoch met het offer van Abel (Cappella Palatina, Palermo)
Ik heb in het verleden enkele keren geblogd over het niet-Bijbelboek 1 Henoch. Simpel samengevat: het gaat om vijf tussen pakweg 250 v.Chr. en 50 na Chr. opgetekende teksten, waarin een profeet Henoch vertelt over onder meer de val van de engelen en de Zondvloed. De samenstellers bedoelden hun teksten als waarschuwing voor de naderende wereldondergang. Er waren meer teksten in dit genre, die terecht zijn gekomen in 2 Henoch en 3 Henoch. Dat materiaal is meer mystiek van inslag.
Eerbiedwaardige verhalen
De henochitische literatuur biedt verhalen die de auteurs van de later canoniek geworden Bijbelteksten veronderstellen. 1 Henoch toont bijvoorbeeld dat het christelijke idee dat de messias (die Israël als politieke macht herstelt) dezelfde is als de Mensenzoon (die het Laatste Oordeel velt), ook kan hebben bestaan in een joods milieu. 3 Henoch bevat het idee dat een mysticus kan opstijgen tot de status van Kleine Jahweh. Een fijne inleiding is dit boekje, waarover ik hier schreef.
Misschien was een beschermgeest als deze uit Khorsabad wel het model voor Nimrod (Louvre, Parijs).
Waarom, zo kreeg ik als vraag voorgelegd, zijn er in het Midden-Oosten zoveel plaatsen die Nimrod heten?
Dat weet ik toevallig.
Eerst maar even wat achtergrond. Genesis bevat een opsomming van alle volken die de auteur van dat deel van de Bijbel kende, gepresenteerd als afstammelingen van Noach. Hierin zit ook het volgende stukje:
Kus was de vader van Nimrod, die de eerste machthebber op aarde was. Hij was een geweldig jager, door niemand overtroffen. Vandaar de uitdrukking: een voortreffelijk jager, een tweede Nimrod. Eerst heerste hij over Babel, Uruk, Akkad en Kalne in het land Sinear. Vanuit Sinear trok hij later naar Assyrië, waar hij Nineveh, Rechobot-Ir en Kalach bouwde, en ook de grote stad Resen, tussen Nineve en Kalach. (Genesis 10.8-12; NBV21)
Ecokritiek is de naam van een literatuurwetenschappelijke stroming die zich concentreert op de wijze waarop een tekst het fysisch milieu presenteert. “Kritiek” slaat hier niet op activisme, maar op kritisch lezen. Kritisch lezen dus waarbij je speciaal let op de wijze waarop de natuur aan de orde komt. Een simpel voorbeeld is de wildernis, die in oude teksten een plek is vol gevaren, terwijl die in de hedendaagse literatuur juist positief wordt getypeerd. Die verandering komt uiteraard voort uit een veranderende appreciatie van de natuur.
Business as usual
Ik vertelde al eens over twee korte lezingen die ik in Gent bijwoonde. Marco Formisano toonde toen hoe de dichter Claudianus in De schaking van Proserpina de schrik evoceerde van de waaghalzen die als eersten de zee bevoeren – en dus ingrepen in de natuur. Leila Williamson vertelde bij die gelegenheid dat Venantius Fortunatus in zijn gedicht over De rivier de Gers bevreemding bewerkstelligde: vissen die in de zomer op het droge kwamen te liggen en de oogst die bij hoog water was omspoeld door golven.
Ik heb u in vier blogjes, te beginnen hier, een chronologisch overzicht van de joodse literatuur geboden. Ik vermoed dat de meeste lezers van deze blog daaraan genoeg hebben, maar wie weet is er iemand die nu besluit zich er eens in te verdiepen.
Dat kan. Sterker, deze reeks was bedoeld als handreiking aan mensen die meenden dat ze toch die Bijbel eens moesten lezen. Ik weet dat er veel mensen zijn die vinden dat ze toch eigenlijk eens zouden moeten doen. Het is immers belangrijk erfgoed. En die mensen beginnen dan voorin de Bijbel, bij Genesis, en haken allemaal af halverwege Exodus, want die wet- en regelgeving is nu eenmaal onverdraaglijk saai. Dat is jammer, voor de lezer én voor de joodse literatuur, die allebei beter verdienen. Een betere aanpak is
Het zal moeilijk te missen zijn: de paus is momenteel in Irak. Op de zaterdag waarop dit stukje online gaat zal hij in Najaf een ontmoeting hebben met de invloedrijke grootayatollah Ali al-Sistani, het “navolgenswaardig voorbeeld” (marja) voor sji’ieten in Irak, Libanon en Iran. Daarna reist hij – ik bedoel de paus – door naar Ur. Ik blogde al eens over het zogenaamde huis van Abraham, die door alle drie grote monotheïstische religies wordt beschouwd als voorvader.
De verhalen in Genesis zijn goed genoeg maar we hebben geen idee wanneer de man leefde. Het is ook eigenlijk de verkeerde vraag. Er is een keer een man Abraham geweest – de naam moet immers ergens vandaan komen – die voldoende interessant was om te onthouden en waarover men verhalen begon te vertellen. En verhalen aan toe te voegen die bij hem pasten. Hetzelfde geldt voor Isaak en Jakob, in Genesis gepresenteerd als zijn zoon en kleinzoon. Het drietal staat bekend als de aartsvaders.
James Irwin (links) zocht op de verkeerde berg naar de Ark van Noach
Misverstand: De Ark van Noach liep aan de grond op de berg Ararat
Elke antieke beschaving kende mythen over het ontstaan van de wereld. In het Babylonische scheppingsverhaal Enuma Elisj werden fasen van opbouw afgewisseld door fasen van verwoesting. Het bekendste voorbeeld van zo’n verwoestingfase is de grote overstroming die een einde maakte aan de pas geschapen mensheid. Alleen de opvarenden van een wonderbaarlijk schip overleefden. De populaire mythe werd al in het derde millennium opgeschreven en werd eindeloos doorverteld. Zo kwam ze terecht in Griekenland, op het Arabisch Schiereiland en in Judea, waar het verhaal werd opgenomen in de Bijbel.
Sommige moderne gelovigen hebben zó veel respect voor hun heilige boek, dat ze in het oosten van Turkije op zoek zijn gegaan naar de restanten van het grote schip, de Ark van Noach. James Irwin (1930-1991), de piloot van de maanlander van de Apollo-15, organiseerde verschillende expedities, zonder iets te vinden; Ron Wyatt (1933-1999) claimde meer succes en zou bij andere gelegenheden ook nog de Toren van Babel, Sodom en Gomorra alsmede de Ark van het Verbond hebben weten op te sporen. Zo zijn er miljoenen dollars besteed aan de zoektocht naar een scheepswrak op de berg die tegenwoordig wordt aangeduid als Ararat. En dat is de verkeerde plek. De Bijbel noemt namelijk geen berg met die naam.
De aqedah (Byzantijns reliefje uit het Nationaal Museum in Beiroet)
Nog even een stukje naar aanleiding van iets dat ik eergisteren schreef over het offerdier, waarvan de poten waren gebonden. Ik moest ineens denken aan de aqedah, het “vastbinden” van de jonge Isaak door Abraham, de aartsvader. Het verhaal wordt verteld in Genesis 22 en begint met het onthutsende bevel van God dat Abraham zijn enige zoon moet offeren op een bergtop. Voor het goede begrip: dit soort offers kwamen in de oude wereld voor maar golden binnen het jodendom als volkomen onaanvaardbaar.
Isaak zei: “Wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier?”
Abraham antwoordde: “God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.”
En samen gingen zij verder. Toen zij de plaats bereikt hadden die God hem had aangewezen, bouwde Abraham daar een altaar, stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, boven op het hout. Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes om daarmee zijn zoon de keel af te snijden, riep de engel van Jahwe hem van uit de hemel toe: “Abraham, Abraham!”
En hij antwoordde: “Hier ben ik.”
Hij zei: “Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat gij god vreest, want gij hebt Mij uw zoon, uw enige, niet willen onthouden.”
Abraham keek om zich heen en bemerkte een ram, die met zijn horens in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op, in plaats van zijn zoon.
Een van de aardige aspecten van de laatantieke kunst is de fusie van oude joodse en christelijke ideeën en klassieke vormen, zoals in het mozaïek hierboven, dat ooit was te zien in het museum van Qasr Libya in het noordoosten van Libië, waar de vondsten lagen uit twee van de kerken van de Byzantijnse stad Theodorias. Hoe de situatie nu is, weet ik niet, maar ik heb niet gehoord van oplaaiend geweld in die regio. Wel over religieus fanatisme, dus het muntje kan beide kanten op zijn gevallen.
Hoe dat ook zij, de kerkmozaïeken tonen het paradijs, met allerlei vogels en vissen, wilde en tamme dieren. Er zijn ook afbeeldingen van schepen die een haven binnenvaren, zoals mensen naar de kerk werden geacht te komen voor hun redding. Er zit ergens een pandoura spelende Orfeus (ofwel Christus, die eveneens afdaalde in de Onderwereld) en middenin is een mooie pauw, wiens staart de wederopstanding symboliseert. Orfeus is, zoals u weet, een klassiek motief; de pauw treffen we in de grafkunst – als ik het wel heb – voor het eerst aan op het mausoleum van keizer Hadrianus in Rome.
Je kunt twee kanten op met dit soort heidens-christelijke cross-overs. Sommige kunsthistorici zeggen: de heidense motieven zijn door de makers niet meer herkend als heidens en waren gewoon een bruikbaar motief. Denk hier ook aan de Babylonische horoscopen met Griekse zonnegod in de synagogen van Galilea. Het andere standpunt is dat je in die dagen heidens én christelijk tegelijk kon zijn. Wie zegt immers dat je slechts één religie tegelijk kunt hebben? Ik denk niet dat deze twee visies elkaar uitsluiten. Het zal allebei wel waar zijn, per stad en per kerkbezoeker verschillend.
De ark van Noach (Gevelsteen op de Schreierstoren, Amsterdam)
Een vraag bij de mail: waarom staan in de geslachtslijsten in het Bijbelboek Genesis – en dan vooral de hoofdstukken 5 en 11 – mensen vermeld die zo ongelooflijk oud werden? Adam werd 930, zijn zoon Set 912, diens zoon Kenan 905, enz. De oudste is Metuselach (ook wel Metusalem), die 962 jaar oud zou zijn geworden.
De Bijbel zelf begint een antwoord te geven op de vraag. In het zesde hoofdstuk van Genesis lezen we dat er steeds meer mensen op aarde kwamen en dat die dochters kregen. De “zonen van de goden” zagen hoe mooi die waren en kozen hun als vrouw. Daarop bepaalde God dat de mensen nog maar 120 jaar oud mochten worden.
Als u het gevoel hebt dat er iets ontbreekt, dan heeft u gelijk. Het feit dat de zonen van de goden omgang hadden met de dochters van de mensen, is immers geen reden om de mensheid een kortere levensduur te geven, maar Gods motief blijft onvermeld. We hebben echter een alleszins redelijk vermoeden over de informatie die de auteur van dit deel van de Bijbel bij zijn publiek bekend kon veronderstellen: die informatie is namelijk te vinden in de tekst die bekendstaat als het Boek der wachters, dat bekend is uit (onder andere) de Dode Zee-rollen. Hierin lezen we dat de “zonen van de goden” engelen waren die bij de vrouwen nogal agressieve kinderen hadden verwekt, waardoor de menselijke misère ontstond. Dit was het antieke joodse antwoord op de vraag waar het kwaad vandaan kwam. (Het idee van een Zondeval in het Paradijs is veel jonger.)
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.