De Bataafse Opstand (2)

Een Bataafse ruiter, of althans een Bataaf met twee paarden (Valkhofmuseum, Nijmegen)

Korte inhoud van het voorafgaande: de regering van keizer Nero heeft het Romeinse Rijk gedestabiliseerd en Vitellius heeft in 69 de macht gegrepen. Hij moet echter rekening houden met Vespasianus, die in het oosten in opstand is gekomen. Het feuilleton in deze Romeinenweek is gebaseerd op mijn boek De randen van de aarde (2000) en Edge of Empire (2012, met Arjen Bosman); de vertaling van de Tacitusfragmenten is van Vincent Hunink.

***

Ik eindigde vorige week met het verzoek van Vitellius om versterkingen. Die vroeg de nieuwe keizer ook van de commandant van de troepen die aan de Rijngrens waren achtergebleven. Over deze Hordeonius Flaccus heeft Tacitus, onze belangrijkste bron voor de gebeurtenissen van deze maanden, weinig goeds te melden. Dat komt doordat de historicus in zijn verslag van de Bataafse Opstand steeds gebruik maakt van de vertrouwde tegenstellingen tussen barbarij en beschaving, dapperheid en decadentie, vitaliteit en defaitisme. Hij laat deze tegenpolen belichamen door de Bataafse en de Romeinse aanvoerders, Julius Civilis en Hordeonius Flaccus. Ze zijn welbeschouwd niet meer dan stereotypen.

Het is mogelijk dat Hordeonius werkelijk ongeschikt was om de naderende opstand te onderdrukken, maar het is de vraag of een andere commandant het er beter vanaf zou hebben gebracht wanneer hij beschikte over maar een kwart van zijn troepen. In elk geval zag Hordeonius de problemen aankomen: hij achtte het onverantwoord nog meer soldaten weg te halen van de Rijngrens, en weigerde Vitellius de gevraagde steun.

De keizer gelastte daarop een extra troepenlichting. Die was voor de Bataafse leider Civilis aanleiding in opstand te komen. Tacitus schrijft:

Op bevel van Vitellius werd een lichting onder jonge Bataven gehouden, een grote last op zichzelf, nog verzwaard door corruptie en perversie van de uitvoerenden. Die selecteerden oude of zwakke mannen om die tegen betaling weer te laten gaan, terwijl ze anderzijds de mooiste jonge jongens (en die zijn daar doorgaans al vroeg uit de kluiten gewassen) meevoerden en zich aan hen vergrepen. Dat zette kwaad bloed, er werd een opstand op touw gezet, de aanstichters bepleitten dienstweigering.

Civilis roept de stamleiders en felsten van het volk bijeen in een heilig woud, zogenaamd voor een feestmaal. Zodra hij ziet dat ze door nacht en vreugde verhit zijn, begint hij over roem en glorie van hun volk, somt alle onrecht en afpersingen en andere slavernij-ellende op. Dit was toch geen bondgenootschap meer zoals vroeger? Behandeld als slaven!

Julius Civilis, Romeins burger, stamde uit de koninklijke familie die ooit over de Bataven had geregeerd. Weliswaar was de vorst in het Bataafse staatsbestel vervangen door een “hoogste magistraat”, maar ook zonder daadwerkelijk koning te zijn, was Civilis een vooraanstaand man, bijvoorbeeld doordat hij vijfentwintig jaar dienst had gedaan in de hulptroepen. (Hij zal dus wel tegen de vijftig zijn geweest.) Tacitus vermeldt dat de Bataaf “slimmer was dan de meeste barbaren”, een gemeenplaats die antieke auteurs van stal haalden voor elke barbaar die een Romeins leger had verslagen. Feit is echter dat Civilis wist om te gaan met de Romeinen en begreep hoe hij ze het beste kon dwarszitten.

Hij werd geleid door persoonlijke motieven. In Nero’s laatste regeringsjaar was hij, kort nadat hij zijn diensttijd in een Bataafse hulptroepeneenheid in Brittannië had afgerond, met zijn broer Paulus gearresteerd op beschuldiging van rebellie. Paulus was meteen terechtgesteld en Civilis was op transport gesteld naar Rome om zich bij de keizer te verantwoorden. Toen de Bataaf eenmaal in de hoofdstad was gearriveerd, was Nero net overleden en was hem gratie verleend. Daarop was Civilis naar Neder-Germanië teruggekeerd, opnieuw gearresteerd en andermaal vrijgesproken – ditmaal door Vitellius, die had gehoopt op deze wijze de sympathie van de acht Batavencohorten te verwerven. Zoals gezegd maakten die later inderdaad deel uit van zijn leger.

Het plechtige feestmaal in het gewijde bos waarvan hierboven sprake was, illustreert dat de Bataven nog maar gedeeltelijk geromaniseerd waren – of dat Tacitus die indruk wil wekken. Anders zouden ze immers wel in een raadhuis hebben vergaderd. Het doet denken aan wat Tacitus schrijft in zijn monografie over de Germanen:

Gewoonlijk beraadslagen ze over oorlog en vrede tijdens feestelijke maaltijden, in de overtuiging dat de mens nooit méér openstaat voor ongekunsteld beraad of warm loopt voor verheven gedachten. Nog altijd maakt dit volk, dat zo vrij is van sluwheid en veinzerij, tijdens een ongedwongen samenzijn hartsgeheimen bekend. Hun geest ligt dan open en bloot. De dag erna [als ze nuchter zijn] wordt alles opnieuw overwogen. Voor beide tijdstippen hebben ze een gezonde reden: ze overleggen als ze niet kunnen huichelen en besluiten als ze zich niet kunnen vergissen.

De voorlaatste zin zou weleens door Tacitus kunnen zijn verzonnen. In de Germania wil hij zijn tijdgenoten namelijk een spiegel voorhouden en daartoe plaatste hij tegenover de decadentie die hij in de Romeinse samenleving waarnam, de nobele wildheid van de Overrijnse stammen. Meer dan eens schrijft hij hun eigenschappen toe die elk volk op de randen van de aarde geacht werd te bezitten, en misschien is dat ook nu het geval. In elk geval lijkt zijn beschrijving van de Germaanse vergadercultuur op Herodotos’ verhaal over de Perzen, die hun besluiten eveneens namen in zowel beschonken als nuchtere toestand.

[Nog altijd geen opstand, maar heb geduld. Morgen wordt dit vervolgd.]

Deel dit:

2 gedachtes over “De Bataafse Opstand (2)

Reacties zijn gesloten.