Augustinus (4)

lane_fox_augustine

[Dit is het vierde deel van een artikel over Augustinus, geschreven n.a.v. Lane Fox’ Augustine. Conversions and Confessions (2015). Het eerste deel is hier.]

Zoals gezegd vond ik Lane Fox’ Augustine. Conversions and Confessions een fijn boek om te lezen en ik heb er genoeg moois in gevonden. En toch overtuigde het me niet: er zit te veel speculatie in. Nu is dat onvermijdelijk bij dit onderwerp, dat, als ik het wat deftig mag uitdrukken, een dubbele hermeneuse veronderstelt.

Hermeneuse” is de kunst om anderen goed te begrijpen. In een gesprek is dat natuurlijk niet zo moeilijk want als je iets niet snapt, kun je opheldering vragen. Het wordt al iets lastiger als je iets leest, want dan moet je de auteur zien te bereiken. Als de auteur dood is, schreef in een vreemde taal en leefde in een ons volstrekt vreemde samenleving, is antwoord uitgesloten. De aanname achter de wetenschappelijke hermeneuse is dat we desondanks toch zijn bedoeling wel enigszins kunnen benaderen: we lezen een tekst, vormen een beeld van het geheel en begrijpen – als we de tekst herlezen – de details beter doordat we weten wat we mogen verwachten, en doordat we de details nu snappen, begrijpen we de hoofdlijn weer beter. Dat is een in principe eindeloze cyclus, waarin je steeds beter begrijpt wat de tekst betekent, zeker als je haar leest met andere teksten en dezelfde cyclus toepast op de antieke samenleving. Zo zou je inzicht in een oude tekst uit een vervlogen tijd moeten groeien, maar de discussies die al twee millennia over de Bijbel worden gevoerd illustreren dat het niet per se leidt tot consensus. Er blijft een fors subjectief element.

Als Lane Fox probeert de ontwikkelingsgang naar de Confessiones te reconstrueren, krijgt hij op twee niveaus met dat probleem te maken. De Confessiones vormen een belangrijke bron voor Augustinus’ leven en Lane Fox moet sowieso met deze tekst de hermeneutische cyclus doorlopen om Augustinus’ Werdegang te begrijpen. De tekst is echter zélf ook deel van zo’n cyclus, namelijk die van de Augustinus van het jaar 397 en zijn jongere zelf. Lane Fox is zich de problematiek bewust: zo legt hij bijvoorbeeld uit waarom hij aanneemt dat de scene in de tuin, waarin Augustinus komt tot zijn specifieke keuzes binnen het christendom, geen verdichting van de oudere Augustinus kan zijn die wil verwijzen naar de Tuin van Eden of Getsemane.

Je kunt alert op dit probleem blijven, maar het gaat daarmee niet weg en Lane Fox kiest uiteindelijk voor het presenteren van schijnzekerheden. Zo oppert hij – hypothese één – dat bisschop Ambrosius van Milaan, toen hij Augustinus in de Paasnacht van 387 doopte, zesmaal voor de doopkandidaten preekte over het scheppingsverhaal en dat we die preken over hebben in het op naam van Ambrosius overgeleverde De zes dagen van de schepping. Dat is op zich geen vreemde theorie en het kan heel goed waar zijn. Maar aan het einde van het boek, als Augustinus zelf bisschop is en mensen moet voorbereiden op hun doop in de Paasnacht, laat Lane Fox Augustinus eveneens preken over dit onderwerp, aangezien – hypothese twee – de bisschop van Hippo zijn Milanese voorbeeld wel vaker volgde. Het is niet onmogelijk, maar Lane Fox stapelt nu hypothese op hypothese.

Hij gaat zelfs nog een stap verder. Hij meent dat Augustinus de Confessiones niet, zoals meestal wordt aangenomen, heeft geschreven in de loop van een wat langere periode maar dat hij ze in betrekkelijk korte tijd heeft gedicteerd en wel in het voorjaar van 397. Opnieuw een verdedigbaar en vermoedelijk zelfs juist idee, maar het is alweer een hypothese, de derde. Lane Fox oppert nu – hypothese vier – dat Augustinus, die volgens de tweede hypothese rond Pasen 397 over de zes dagen van de schepping preekte, met zijn hoofd bij Genesis was toen hij de laatste boeken van de Confessiones dicteerde.

Zo zijn er wel meer voorbeelden. Dit soort speculaties zijn onvermijdelijk en het is niet heel nihilistisch te zeggen dat ieder historisch feit een reeks aannames veronderstelt en daardoor in meerdere of mindere mate hypothetisch is. In Lane Fox’ Augustine zijn er echter simpelweg te veel speculaties en je hoeft geen specialistische opleiding te hebben gevolgd om het opstapelen van hypothesen te herkennen. Zou ik dit boek hebben geschreven, ik zou vaker hebben verteld dat we dingen niet weten konden.

Voor een eerste kennismaking met Augustinus zou ik daarom andere boeken adviseren. Augustine of Hippo van Peter Brown was in 1967 een sensatie omdat het de kerkvader stevig plaatste in zijn laatantieke context en van dit mooie boek is onlangs een geactualiseerde editie verschenen. Garry Wills heeft in Saint Augustine (1999) iets meer dan 150 bladzijden nodig om de auteur van de Confessiones als een normaal mens te presenteren.

Dat zouden de boeken zijn die ik u in eerste instantie zou aanraden, maar Lane Fox’ Augustine. Conversions and Confessions is zeker de moeite waard om daarna te lezen. Ik mag dan niet van alles overtuigd zijn, het is fijn geschreven en hoe dan ook is Augustinus een van de weinige mensen uit de Oudheid over wie we zó veel weten.

Deel dit:

8 gedachtes over “Augustinus (4)

  1. Bij dat laatste – de presentatie van Augustinus als “een normaal mens” – moet ik onwillekeurig denken aan Schopenhauers beeld van Augustinus als “die dogmatische stijfkop” waardoor ik moeite hou om Augustinus als een normaal mens te kunnen voorstellen. 🙂 In dat verband is dat celibaat ook interessant. Ik geloof dat Safranski Augustinus in dat opzicht wel heeft getypeerd zoals Nietzsche Plato typeerde (en dus eveneens Augustinus uitdrukkelijk in platoonse traditie plaatste): de afwijzing van zintuiglijke geneugten werd niet (manicheïstisch) ingegeven door een weerzin tegen het zintuiglijke maar door een verlangen op te stijgen naar een nog hoger en dus voller, volmaakter, bevredigender genot.

    1. mnb0

      Sluit het één (weerzin tegen het zintuiglijke) het ander (verlangen naar een voller, volmaakter, bevredigender genot) uit dan?

    2. Alsof Schopenhauer een ‘normaal mens’ was… ; – ) Plato blijft voor mij een abstracte entiteit. Bij Augustinus daarentegen heb ik de indruk dat zijn houding t.o.v. seksualiteit niet theoretisch was, maar persoonlijk doorleefd en bovendien een reactie op de in veel opzichten decadente laat-Romeinse cultuur. Wat betreft dat laatste was hij niet de enige die afhaakte. In de Late Oudheid werd het Romeinse Rijk ‘verlaten’ door zijn ingezetenen, zoals historici dat wel eens hebben samengevat. Niet alleen in politiek, maar ook in religieus en cultureel opzicht. Je zou een vergelijking kunnen maken met de diepe weerzin die in de Islamitische wereld wordt gevoeld t.o.v. de huidige Westerse cultuur. Persoonlijk heb ik daarvoor – ondanks sterke bedenkingen tegen de Islam – veel begrip. Het lijkt mij denkbaar dat ‘Het Westen eveneens wordt ‘verlaten’.

  2. Dank voor deze recensie. Tijdens mijn studie was ik verslingerd aan de Late Oudheid en de opkomst van het Christendom. Peter Brown’s Augustinus biografie en zijn andere boeken over deze thematiek heb ik verslonden. Ik wilde De Trinitate in het Engels lezen (‘het begin van de psychologie’, had ik ergens gelezen), maar het kwam er niet meer van. Na mijn studie verdween dit allemaal uit beeld. Door je recensie komt het nu weer boven. ‘Interior intimo meo’. ‘Mihi quaestio factus sum’. Zulke teksten raken me weer. Augustinus ‘denkt in vragen’, zoals je schrijft. Zo ervaar ik het ook, zij het dat dit niet het hele verhaal is: Augustinus formuleerde ook antwoorden, waarvan sommige eeuwenlang hebben nagegalmd. Niet al zijn antwoorden (het celibaat, het ‘compelle intrare’, de erfzonde) spreken ons nog aan. Dat neemt niet weg dat zijn denken diep is en altijd een existentieel moment bezit. Daardoor kan hij ons nog steeds raken.

  3. Maurits de Groot

    Prachtige recensie, die ondanks het slot toch vooral positief overkomt en uitnodigt tot aanschaf. Nu ik ‘Israël verdeeld’ aan het lezen ben, begrijp ik veel beter wat je bedoelt met het gevaar van aannames en hypotheses die niet als zodanig benoemd worden. Hoewel ik je zorgvuldigheid bewonderenswaardig vind, is het ook teleurstellend. Na pagina’s van vorsen, vergelijken en schrappen, blijven er slechts luttele ‘harde historische feiten’ over. De rest is speculatie, want niet verificieerbaar. Weinig opwindend. Helaas. Gelukkig schrijf je het allemaal buitengewoon boeiend op.
    Iets anders is het je verplaatsen in de denkwereld van anderen. Al lastig als het om je buurman gaat, nog veel moeilijker als het iemand uit een andere cultuur betreft en volgens mij onmogelijk bij iemand als Augustinus, die ook nog in een andere tijd leefde. Niets dan respect voor mensen die dat desalniettemin proberen, maar expliciete vermelding van het speculatieve karakter daarvan, lijkt mij dan inderdaad essentieel.

  4. Wat betreft dat speculatieve karakter van het ‘fout’ soort geschiedschrijving moet ik ook aan Foucaults briljante artikel over Nietzsche genealogie denken. Daarin zet Foucault Nietzsches filosofie van de geschiedenis uiteen of beter: waarom Nietzsche elke filosofie van de geschiedenis afwijst. Traditioneel is geschiedschrijving een metafysische onderneming: men laat zien hoe uit een oorsprong de rest volgde zodat er een verhaal ontstaat (zie daar ook het wezen van mythologie; mythos = verhaal). De ‘harde’ feiten worden zo voor ons begrijpelijk gemaakt want aaneengerijgd tot een logisch verhaal of belangrijker: tot een eenheid gebracht zodat achter de willekeur van feiten een onveranderlijk wezen – een continuum – schuilgaat die de historicus moet ontdekken (dat is de metafysica van ervan zoals ook bv. bij Hegel de geschiedenis als een ontplooiing van de Idee opvatte). Nu meende Nietzsche dat er achter de feiten geen wezen, rede of eenheid schuilgaat: er zijn slechts krachten werkzaam die de geschiedenis grillig, ’toevallig’ en zonder continuïteit of eenheid maakt.

    Elke geschiedenis die als een verhaal wordt gepresenteerd is zo een leugen, een metafysica. Misschien kunnen we als metafysische dieren echter niet anders en zijn er geen feiten maar slechts onze interpretaties (onze verhalen). Hoe dan ook, de speculatieve vormen van geschiedschrijving zijn – als pogingen tot verhalen – misschien academisch onverantwoord, maar zij bevredigen ons vaak meer omdat zij voor ons de geschiedenis wel begrijpelijk en betekenisvol maken.

Reacties zijn gesloten.