MoM | De opgraving van Tell Deir Alla

De oudheidkundige beschikt over teksten en over vondsten. Die twee soorten data documenteren op verschillende manieren hetzelfde verleden. Ze zijn allebei lastig. De geschreven bronnen veronderstellen een wereld, een wereldbeeld en een vormentaal die grondig afwijken van de onze; ze zonder doordachte uitlegstrategie (“hermeneutiek”) lezen is zoiets als bij de Ronde van Frankrijk gaan zoeken naar de man met de hamer. Archeologische vondsten zijn dan weer ambigu en zeggen alleen maar iets als je gerichte vragen stelt. Oudheidkunde is geen kwestie van “Data, data, speak to me!” De data zeggen pas iets als je een vraag en een methode hebt.

Daarbij komen de problemen van de wisselwerking tussen deze twee soorten bewijsmateriaal, zoals bij de chronologie. Die is voor de archeologie voor een deel gebaseerd op het aardewerk, dat aanvankelijk werd gedateerd aan de hand van geschreven bronnen. Simpel voorbeeld: als we lezen dat de Assyriërs het koninkrijk Israël rond 724 v.Chr. onder de voet liepen, dan zal het Assyrische vaatwerk dat in Megiddo is opgegraven wel dateren van na dat jaar. De teksten bieden in deze redenering dus een ijkpunt voor de aardewerkchronologie. Lange tijd probeerden oudheidkundigen op deze wijze ook een chronologie te bouwen voor eerdere perioden in het Israëlisch-Palestijnse verleden, maar dat is niet gelukt. Inmiddels is de verhouding tussen tekst en vondst omgedraaid: de aardewerkchronologie wordt zoveel mogelijk gebaseerd op laboratoriumtechnieken, daarmee bepalen wetenschappers het verhaal over het de Brons- en IJzertijd, en pas daarna wordt gekeken hoe de teksten daarbinnen passen.

Een eerste stap in die richting werd gezet in Tell Deir Alla in Jordanië, waar de Leidse onderzoeker Henk Franken (1917-2005) in de jaren zestig onderzoek deed, speciaal gericht op de aardewerkchronologie. Aan zijn werk is een heel leuk boek gewijd, We graven hier niet de Bijbel op! van Margreet Steiner en Bart Wagemakers.

In een eerste hoofdstuk wordt de politieke situatie geschetst: het VN-mandaat over Palestina was in 1948 beëindigd, de staat Israël was gesticht en Jordanië had de westelijke Jordaanoever geannexeerd. Ook al lag het centrale deel van de Jordaanvallei, waar Tell Deir Alla lag, nu binnen de grenzen van Jordanië, het was weleens makkelijker geweest om de bijbelse landen te bezoeken. Los daarvan was dit gebied wat achtergebleven. Eén van de voorwaarden die de eigenaar van de vindplaats stelde, was dat Nederland een waterzuiveringsinstallatie voor het dorp bouwde. Pas toen daarover een akkoord was bereikt, konden de archeologen hun tenten opslaan bij Tell Deir Alla. Dat van die tenten moet u overigens letterlijk nemen.

Een van de leuke trekken van dit onderzoek was dat de archeoloog van dienst als theoloog was geschoold. Franken was echter bijgeschoold door Katherine Kenyon, die aan de overkant van de rivier in Tell es-Sultan opgroef, het antieke Jericho. Zij is degene die de door de Britse archeoloog Mortimer Wheeler ontwikkelde kwadrantenmethode introduceerde in wat destijds nog de bijbelse archeologie heette. Hierbij wordt een terrein verdeeld in een reeks vierkante opgravingsputten, waardoor het horizontale vlak van de eigenlijke opgraving eenvoudig valt te relateren aan het profiel in de vier aangrenzende dammetjes. Hier werd een nieuwe wetenschappelijke standaard geïntroduceerd en Franken had zich geen betere inleiding tot de archeologie kunnen wensen.

Nu wilde hij een eigen opgraving en dus begon het bureaucratische spel. De diverse subsidiënten hadden elk zo hun belangen, de Jordaanse autoriteiten en de landeigenaar eveneens, terwijl Franken wilde werken met een duidelijke wetenschappelijke vraag: hij streefde naar een betere aardewerkchronologie. Deze onderzoeksopzet was niet helemaal onbijbels – ze heeft te maken met het vaststellen van de historiciteit van de Intocht van Jozua – maar was toch vooral archeologisch. Vandaar de titel van het boek van Steiner en Wagemakers: We graven hier niet de Bijbel op!

Het zou ironisch genoeg wel gebeuren, en wel op twee manieren. Eén daarvan viel te voorzien. Franken wilde een goede chronologie hebben omdat alleen als de archeologie een eigen verhaal kon vertellen, de wetenschap een kader had om de wereld en het verleden te begrijpen waarnaar de Bijbel verwijst. Lang voordat de koolstofdatering een werkelijk duidelijke chronologie voor de Levant bood – en sommige kwesties zijn nog altijd niet opgelost – begreep Franken het eigenlijke wetenschappelijke probleem.

Toen het onderzoek eenmaal liep, vond Franken wat hij niet zocht: een muur waarop met inkt een tekst was geschreven die een bijbels personage noemde, namelijk Bileam. Dit was de man die door de koning van de Moabieten was ingehuurd om een vervloeking uit te spreken over de Hebreeën, die van Egypte op weg waren naar het Beloofde Land. Op het moment suprême kon Bileam, zo lezen we in Numeri, alleen maar een zegen uitspreken die later messiaans zou worden uitgelegd. Nu door de archeologie bekend was hoe de toenmalige wereld eruit zag, beschikken we over een kader om de bijbelse teksten te lezen. Het lijkt er sterk op dat de joodse auteur van Numeri, die wel contacten zal hebben gehad met het heiligdom in Jeruzalem, een kans zag een sneer uit te delen naar de concurrentie aan de overzijde van de Jordaan.

We graven hier niet de Bijbel op! beschrijft de opgraving in de jaren zestig. Het deed me plezier en verdriet te zien dat sommige zaken destijds echt beter waren dan nu. De huidige, tot irrelevantie doorgespecialiseerde sub-sub-sub-disciplines waren er nog niet. De theoloog die werkte als archeoloog is niet het enige voorbeeld; Steiner en Wagemakers vermelden ook archeologen van het Biologisch-Archeologisch Instituut in Groningen, vooral bekend om onderzoek in het noordwesten van Europa, die kwamen werken in het Nabije Oosten.

Kortom, onderzoek naar mijn hart. En ook een boek naar mijn hart, want de lezer krijgt niet alleen wat conclusies toegeworpen maar maakt kennis met het eigenlijke onderzoek. Ik beken dat ik graag iets meer zou hebben gelezen over de wijze waarop de bewoners van het dorpje reageerden op de aanwezigheid van de Nederlandse equipe, omdat ik weet dat er behoorlijk wat wordt geroddeld, omdat er cultuurconflictjes zijn en omdat de bevolking haar eigen manieren heeft om met archeologen om te gaan. Ik kan me echter voorstellen dat Steiner en Wagemakers het te ver vonden voeren ook nog een Jordaanse dorpssociologie op te nemen.

Kortom, We graven hier niet de Bijbel op! is een aanrader en het beste Nederlandse boek over archeologie uit 2018.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

8 gedachtes over “MoM | De opgraving van Tell Deir Alla

  1. @Aanklacht

    ‘Lange tijd probeerden oudheidkundigen op deze wijze ook een chronologie te bouwen voor eerdere perioden in het Israëlisch-Palestijnse verleden’

    Vraag: sinds wanneer wordt de term het Israëlisch-Palestijnse verleden gebruikt?

    1. Elke term is hier verkeerd of in elk geval omstreden. In dit geval is de keuze vrij simpel: het ging om Israëlisch erfgoed in het mandaatgebied Palestina. Het is weinig vruchtbaar hier een discussie over te voeren; er is geen consensus mogelijk. Het is beter te concentreren op wat Franken vond; de bewoners van Tell Deir Alla hadden immers geen weet van de huidige situatie.

      1. FrankB

        Helemaal mee eens! Laten we het hier lekker over Hebreeërs/Galileërs en Filistijnen/Kanaänieten hebben. Het verleden gebruiken als argument voor het politieke heden leidt alleen maar tot nationalistische ellende.

  2. Theo Van Dijk

    Ik klikte even door naar de Liviustekst over de Deir Alla inscription. Daarin werd Bileam een keer Balaam genoemd, tenminste als het inderdaad over dezelfde persoon gaat. Misschien Engelse en Nederlandse spelling. In elk geval schept het enige onduidelijkheid.

  3. jan kroeze

    Mooi gezegd: data zeggen pas iets als je een vraag hebt en een methode. Als je zo niet werkt heb je kans dat je in kringetjes rondloopt en niet goed weet wat je met het gevondene aanmoet. Ook zijn er onderzoekers die gaande het onderzoek de vraagstelling aanpassen en dat is een doodzonde

Reacties zijn gesloten.