
[In mijn hier begonnen reeks over het conflict tussen enerzijds Marcus Antonius en Octavianus en anderzijds de moordenaars van Caesar, Brutus en Cassius, behandelde ik gisteren de eerste slag bij Filippoi, die onbeslist eindigde, al pleegde Cassius zelfmoord.]
Appianus van Alexandrië schrijft dat Brutus een grafrede hield voor zijn collega en hem prees als de “laatste der Romeinen”. Onze andere bron, Cassius Dio, moet deze informatie achterwege laten, want voor hem vormden de overwinning van Octavianus en de stichting van het keizerrijk, ondanks de weinig nobele motieven waarmee dit was gebeurd, een goede zaak. Er waren nog vele generaties goede Romeinen geweest. De keuze tussen vrijheid en stabiliteit, zoals Caesar en Octavianus en de feiten hadden uitgelegd, was in Dio’s tijd geen actuele meer.
Tijdens de gevechtspauze (na de eerste slag bij Filippoi) deserteerden een paar soldaten uit het Germaanse contingent van Octavianus en Marcus Antonius naar Brutus, maar Amyntas, Deiotarus’ generaal, én Rhascyporis liepen van Brutus over naar Octavianus en Antonius. Van Rhascyporis zeggen enkele bronnen overigens dat hij linea recta naar huis ging.
Brutus, bang dat dit tot nog meer desertie en muiterij zou leiden, besloot het nu alsnog op een gevecht met de vijand te laten aankomen. Maar hij had nogal wat krijgsgevangenen in zijn kamp, die hij tijdens een veldslag niet kon bewaken. En omdat hij er ook niet op kon vertrouwen dat zij hem geen problemen zouden bezorgen, liet hij, met pijn in het hart maar de situatie liet hem geen andere keus, het merendeel van hen ter dood brengen. Toch aarzelde hij niet omdat zijn tegenstanders ook zíjn soldaten die ze levend in handen hadden gekregen over de kling hadden gejaagd.
De volgende stap was dat ze zich wapenden voor de komende strijd. De twee legers stonden in slagorde tegenover elkaar opgesteld toen er twee adelaars overgevlogen kwamen, die met elkaar in gevecht raakten. Zij voorspelden zo de afloop van de oorlog, want net zoals de adelaar aan Brutus’ kant het verloor en op de vlucht ging, zo werd zijn zwaargewapende troepenmacht na een lange strijd, vaak man tegen man, verslagen.
Toen er al veel slachtoffers waren gevallen moest ook zijn ruiterij het opgeven, hoe moedig ze ook vochten. Terwijl ze alle kanten op vluchtten kregen ze de winnaars achter zich aan, die er overigens niet één doodden of gevangennamen. Ze hielden de verschillende groepen soldaten ’s nachts in de gaten en zorgden ervoor dat ze zich niet meer bij elkaar konden voegen.
Uit de opmerking dat enkele auteurs meldden dat Rhascyporis linea recta naar huis ging, valt af te leiden dat Dio over minstens drie bronnen beschikte, maar desondanks laat hij veel informatie achterwege. Appianus beschrijft bijvoorbeeld hoe de soldaten van Octavianus kampen aanlegden in het moeras om zo, zonder angst voor de aanleg van een dwarsdam, een weg te banen naar het gebied achter de kampen van Brutus. Deze reageerde met de constructie van een reeks bastions langs de rand van het moeras, waarmee Octavianus de pas werd afgesneden. De beslissende veldslag vond dan ook plaats langs de noordelijke rand van het moeras.

Het is allemaal informatie die Dio achterhoudt. Het verschil is simpel te verklaren. Hij was niet geïnteresseerd in de wederwaardigheden van de soldaten die in de moerassen streden. Ingenieurswerk was niet zijn idee van een echte veldslag. De slag bij Filippoi was een belangrijk conflict, waarin werd beslist over de toekomst van een hypermacht, en dat moest een gevecht zijn zoals het hoorde, waarin de soldaten hun plicht vervulden maar het eigenlijke werk werd verricht door de veldheer. Er moest gestreden worden met het zwaard, en niet met de spade. De cavalerie moest in zo’n slag een rol spelen, zelfs als die – zo blijkt uit Appianus – in feite niet meedeed. Het moest, kort gezegd, een veldslag zijn waarin een heer eer kon behalen. Dio zou zijn lezers nooit laten vergeten dat hij een senator was.
Dat de cavalerie van Octavianus en Marcus Antonius niet meedeed is niet helemaal juist, zij deed waarvoor cavalerie in Europa het meest geschikt was en zou blijven: het frustreren van de bewegingsvrijheid van de infanterie, niet door hen onder de voet te lopen zoals je dat in films ziet, maar door met hun voortdurende dreiging de vijandelijke voetsoldaten uit elkaar en op te jagen dan wel op hun plaats te houden. Hiervoor moest dan wel eerst de cavalerie van de tegenstander worden uitgeschakeld, en daar ging het vaak mis: de Hellenistische ruiters konden de aanblik van de verslagen vijandelijke ruiterij vaak niet weerstaan en stormden hen halsoverkop achterna, zodat ze ondanks hun overwinning ook hun eigen leger van zijn ruiterij beroofden. De ruiterij werd vaak geronseld onder jonge welgestelde aristocraten die zich paarden konden permitteren: vol enthousiasme maar niet erg ervaren. Als de ruiterij van orde en gezag deze fout inderdaad niet gemaakt heeft en na zijn overwinning beschikbaar bleef om te voorkomen dat de soldaten van Brutus zich hergroepeerden zou dat aangeven dat het veteranen waren die goed onder de controle van hun officieren stonden.