Het belang van Buijtendorp (2)

Tom Buijtendorp heeft de laatste jaren naam gemaakt met enkele publicaties waarin hij de twee in het vorige stukje beschreven methoden toepast. Zo combineerde hij de informatie die we de afgelopen eeuw over Romeins Voorburg hebben verworven met wat we vernemen uit de opgravingsrapporten die twee eeuwen geleden door Caspar Reuvens zijn geschreven. Het leverde een lijvig proefschrift op, waarin Buijtendorp de inzichten van de archeologie en de vaardigheden van de geschiedvorser combineerde.  U zegt wellicht dat dat vanzelf spreekt, maar neem van mij aan: de gemiddelde Nederlandse archeoloog is geen archiefrat. Archivistiek komt in de archeologische opleidingen niet aan de orde.

Oude data en nieuwe speculaties

Ook in andere boeken heeft Buijtendorp alle bekende data – archeologische vondsten, kronieken en archivalia – gecombineerd. In Caesar in de Lage Landen herhaalt hij bijvoorbeeld de reconstructie van de grenzen van de gebieden van de Belgische stammen, gebaseerd op de middeleeuwse bisdomsgrenzen. Dat is heel negentiende-eeuws onderzoek, waarvan de resultaten volledig zijn ingeburgerd. Ze worden daarom als vanzelfsprekend aangenomen, en het is goed dit type onderzoek eens te herhalen om te zien wat het met de inzichten van nu oplevert. Minimaal leert de lezer dat die grenzen helemaal niet zo zeker zijn als de historische atlas suggereert.

In dat boek toonde Buijtendorp ook zijn vermogen om opnieuw te speculeren. De ondergang van het Veertiende Legioen, ergens in de omgeving van Tongeren, is een bekende puzzel. We kennen de locatie niet. De zuidelijke Sint-Pietersberg (het Belgische deel) gold lange tijd als onmogelijk omdat een jaarringdatering had uitgewezen dat de hier gebouwde versterkingen te jong waren. Inmiddels is vastgesteld dat dat houtmonster uit een reparatie is gehaald en dat de versterkingen aanzienlijk ouder zijn. Nu de Pietersberg toch de locatie van de last stand van de legionairs geweest zou kunnen zijn, beredeneert Buijtendorp wat er gebeurd kan zijn.

Speculaties

Zoals gezegd: dit is speculatie. En inderdaad, Buijtendorp stapelt voortdurend hypothese op hypothese. Positivistisch ingesteld als archeologen zijn, leidt dat soms tot wrevel. Ik kan me daar iets bij voorstellen. Ik heb, toen hij me het Caesarmanuscript liet lezen voor hij het inleverde, weleens gezien hoe hij een simpele, goed gedocumenteerde topografische identificatie terzijde schoof voor een complexe, ongedocumenteerde en zelfs onmogelijke identificatie. Soms zijn Buijtendorps hypotheses wel erg woest. Daar staat tegenover dat, toen ik hem attendeerde op het scheermes van Ockham, hij de passage aanpaste. Ik geloof dat hij het met tegenzin heeft gedaan, maar uiteindelijk is hij niet verliefd op zijn eigen uitleg.

Regelmatig komt hij, hypothese op hypothese stapelend, tot ideeën waarvan je denkt: zo zou het best kunnen zijn. In een volgend stukje zal ik ingaan op wat hij schrijft over de sarcofaag van de Dame van Simpelveld. De grote winst is dat je bij Buijtendorp ziet hoe de informatie is gestructureerd en begrijpt hoe zwak of sterk ze is, terwijl je in veel publicaties alleen conclusies krijgt toegeworpen. Het standaardkaartje van Romeins Nederland is bijvoorbeeld ook een opstapeling van hypotheses. Als die dan deels achterhaald zijn, herken je dat niet; bij Buijtendorp zie het wel. Buijtendorp bekritiseren omdat hij teveel speculeert, is miskennen dat bij ingeburgerde inzichten het hypothetische aspect vaak vergeten is.

De gouden eeuw

Ik schrijf dit niet om Buijtendorp op een voetstuk te plaatsen. Wel omdat hij begrijpt en beschrijft hoe we aan onze inzichten komen. Ik mopper weleens dat de voorlichting over de limes zich zózeer beperkt tot de eerste lijn, dat het logisch is geworden dat mensen constateren dat Romeins Nederland intellectueel weinig voorstelt en daarom afhaken. De boeken van Buijtendorp tonen dat je ook zó over het verleden kunt schrijven dat mensen wel geboeid blijven.

In zijn laatste boek, De gouden eeuw van de Romeinen in de Lage Landen, komt de aanpak van Tom Buijtendorp goed tot zijn recht. Ik zal er de komende tijd over bloggen, hoewel niet meteen. Maar u kunt het met gerust hart lezen.

[In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) probeer ik uit te leggen waarom de oudheidkundige wetenschappen wetenschappen zijn. De stukjes verschijnen niet elke maandag en ook niet uitsluitend op maandag, maar de reeks heet nou eenmaal zo.]

Deel dit:

8 gedachtes over “Het belang van Buijtendorp (2)

  1. Frans

    Tja. Je kunt nou eenmaal niet tegelijkertijd met je poten in de modder en met je neus in de archieven zitten, dus dat de meeste archeologen die archieven niet (zo goed) kennen, vind ik niet vreemd. Dat er dus mensen zijn die verder kijken is alleen maar goed.

  2. “De grote winst is …..”
    Eigenlijk zou dit vanzelf moeten spreken, omdat het alleen zo mogelijk wordt fouten eruit te halen en (wetenschappelijke) vooruitgang te boeken. Het doet deugd te constateren dat de toestand in de oudheidkunde niet zo beroerd is als JonaL soms doet voorkomen.

    @Frans: “vind ik niet vreemd”.
    Ik ook niet. De remedie is samenwerking. De archeoloog (het omgekeerde geldt precies zo) zou zijn/haar conclusies moeten voorleggen aan beoefenaars van andere disciplines die zich met hetzelfde onderwerp bezig houden. Het is o zo menselijk, maar funest voor wetenschappelijke vooruitgang: bij tegenstrijdige conclusies moet men zich niet opsluiten in loopgraven (vergelijk de economische scholen – dat schiet toch niet op), maar gezamenlijk proberen uit te vissen welke conclusie incorrect is. Allebei is ook mogelijk.
    Dit zou standaard moeten zijn sinds Tycho Brahe (ook een positivist) zijn waarnemingen begon om zijn synthese van Ptolemaeus’ en Copernicus’ model te bevestigen. Anderhalve eeuw later leidde dat tot het model van Newton (dat ook niet helemaal klopte), omdat bleek dat ze het alle drie fout hadden. Isaac Asimov zei er dit over:

    https://www.goodreads.com/work/quotes/383959-the-relativity-of-wrong

    Van Platte Aarde tot huidige modellen – de hypotheses worden steeds minder woest. Toch kunnen wetenschappers ook heden ten dage geen volledige consensus bereiken over de exacte vorm.

  3. Leuk stukje. Ik denk alleen niet dat archeologen per se positivisten zijn. Er is een hoop (impliciete) hypothese in het vak actief (en dat kan ook niet anders, want positivisme is gebaseerd op een misvatting, en nee ik ben dus geen postmodernist, er is een derde weg). Het probleem zit hem vooral bij argumentatie. Sommige argumentatie is beter (objectiever/kritischer) dan andere. En hoewel het iedereen vrij staat om nieuwe hypothesen op te werpen (graag) staat het de wetenschapper niet vrij om goede argumentatie te negeren. Dat noemen we ideologie. Of onkunde. Overigens heb ik het hier niet specifiek over Buitendorp, meer een algemene observatie.

    1. Martin

      Over positivisme: https://revisesociology.com/2015/05/18/positivism-interpretivism-sociology/

      “The positivist tradition stresses the importance of doing quantitative research such as large scale surveys in order to get an overview of society as a whole and to uncover social trends, such as the relationship between educational achievement and social class. This type of sociology is more interested in trends and patterns rather than individuals.”

      Er wordt hier dus bevestigd dat er zoiets is als “the relationship between educational achievement and social class”. Men heeft de pest aan dat soort correlaties, dus dan hebben we “Interpretivists, or anti-positivists argue that individuals are not just puppets who react to external social forces as Positivists believe.”‘

      Het ontgaat mij waarom het vaststellen van zo’n relationship zou betekenen dat mensen “are just puppets who react to external social forces”. Het is duidelijk: dat soort correlaties vaststellen is positivisme, en dus fout.

  4. Elizabeth

    Een vraag. Mijn schoonvader beweerde, 50 jaar geleden, dat de Schouwweg in Wassenaar eens een oude Romeinse weg was. Nu je het over grenzen, wegen en oude kaarten hebt, wil ik graag weten of hier iets over bekend is.

    1. Dat zou zomaar kunnen. De oriëntatie is in elk geval goed, al kan dat ook komen doordat de afwisseling van zand en klei voor Romeinen en Middeleeuwers dezelfde was.

  5. Rinus

    Ik lees in de blog van Jona vooral de verwijzing naar archieven, met data van langere tijd geleden. Data die (her)gebruikt kan worden in combinatie met nieuw verkregen kennis of inzichten.
    Ik ben het daar zeer mee eens. Ik werk op opgravingsdocumentatie van expedities uit de eerste helft van de 20ste eeuw en verbaas me over de rijkdom aan data in die documenten die de oorspronkelijke opgraver niet heeft verwerkt in zijn/haar rapportages. Dat is geen verwijt, ten tijde van die opgravingen lag de interesse bij andere zaken.
    Archeologie is destructief, dus die informatie kan (zeer waarschijnlijk) niet meer op een andere manier verkregen worden. Oude documenten opnieuw bestuderen kan waardevol zijn. Tot mijn vreugde zie ik dit in mijn werkveld ook steeds meer gebeuren.

    Anderzijds moet gezegd worden, soms wordt ook duidelijk dat uitspraken gedaan in die oude rapportages – die sindsdien in studies worden gebruikt om nieuwe hypothesen te onderbouwen – niet altijd werden/worden ondersteund door overvloedig bewijs.

    Tenslotte: ik kan me voorstellen dat de archivarissen het wel op prijs stellen als de archeologen niet in hun modderige of stoffige veldkleding zelf melden.

    1. Huibert Schijf

      Uw opmerkingen over hergebruik van data zijn goed herkenbaar. Bij sociologen komt het regelmatig voor dat er meer gegevens worden verzameld dan over gepubliceerd wordt. Anderen kunnen die gegevens weer op andere manieren analyseren. Voor de sociale wetenschappen bestaat er organisatie NWO-DANS waar datasets worden gearchiveerd en door andere onderzoekers kunnen worden opgevraagd. Mijn ervaring is dat onderzoekers royaler zijn met kwantitatieve gegevens dan met opgenomen interviews. Die zijn te persoonlijk vinden velen. Inderdaad komt het weleens voor dat de oorspronkelijke onderzoeker sterkere conclusie heeft getrokken dan de data rechtvaardigen. Alles draait om het toegankelijk maken van bestaande data. Daar is een organisatie voor nodig en het nodige geld.

Reacties zijn gesloten.