Herculaneum en Pompeii in Assen

Silenos en Pan (Parco archeologico, Herculaneum)

Als ik zeg dat ik bovenstaand reliëf mooi vind, wat is er dan mooi? Bedoel ik het kunstwerk zelf of de afgebeelde mannen? Of bedoel ik dat het knap is gemaakt? En nog iets. Als we van mensen constateren dat ze mooi zijn, is dat dat een objectief gegeven, is dat dan pure subjectiviteit of is dat iets daar tussenin? Gegeven het feit dat mensen die er goed uitzien makkelijker een baan vinden, betere evaluaties krijgen en meer geld verdienen, is de vraag “Wat is schoonheid?” niet onbelangrijk.

Wat heet mooi?

De expositie “Sterven in Schoonheid” in het Drents Museum stelt zulke vragen centraal. Voor de Griekse en Romeinse denkers, zo lezen we, was schoonheid geen kwestie van subjectieve smaak, elck wat wils. De schoonheid van een voorwerp was een afspiegeling van iets groters en echters, en het was belangrijk.

Voor de klassieke filosoof Plato zit schoonheid bijvoorbeeld niet alleen in de dingen die je kunt zien of ervaren, maar ook in wat je doet. Zo kunnen wetten “mooi” zijn, en mensen die geen oog hebben voor schoonheid zouden automatisch ook onrechtvaardig zijn. Sterker nog, het kijken naar iets aantrekkelijks als kunst zou ervoor zorgen dat je ook mooiere gedachten denkt en mooier spreekt.

Lees verder “Herculaneum en Pompeii in Assen”

De papyri van Herculaneum

De papyri van Herculaneum, waarvan u er in 2007 enkele gezien kunt hebben in het Nijmeegse Valkhofmuseum, moeten voor classici een tantaluskwelling zijn. De geleerden weten dat deze teksten bestaan, willen er dolgraag bij maar kunnen dat niet. De boekrollen zijn namelijk gevonden in een Romeins landhuis dat in het jaar 79 na Chr. door de Vesuvius is verwoest. De kwetsbare papyrusrollen zijn volledig verkoold.

Om ze te lezen, moeten onderzoekers de beschadigde rollen eerst afrollen, wat het gevaar met zich meebrengt dat ze verpulveren. Men is dus terughoudend en daarom zijn er nog veel onbeantwoorde vragen. We weten bijvoorbeeld nog niet om hoeveel teksten het gaat. De schattingen lopen uiteen van de 650 tot 1100 werken.

Lees verder “De papyri van Herculaneum”

De laatste dagen van Plinius de Oudere

Romeinse villa aan zee; wandschildering uit Stabiae

Laten we eerlijk zijn: archeologen zéggen dat ze heel goed zonder teksten kunnen – zeker Lewis Binford was op dit punt vrij expliciet – maar in de praktijk vinden ze het altijd leuk als ze iets vinden waarop een tekst valt los te laten. Nederlandse en Vlaamse archeologen zijn in dit opzicht overigens vrij gematigd. Toen ze onlangs bij Valkenburg (ZH) een Romeinse legioenskamp vonden, hadden ze kunnen roeptoeteren dat ze de plek hadden opgegraven waarvandaan Caligula zijn legionairs naar het strand had laten marcheren om schelpen te zoeken, maar voor zover ik weet hebben ze die claim, die niet eens zó gek zou zijn, niet gedaan. Elders gaan echter alle remmen los.

Zoals in Israël, waar archeologen elke vondst met de Bijbel in verband brengen, of in Italië, waar ze een algemeen principe hanteren dat er alleen maar dingen in de grond zitten die ook staan vermeld in geschreven bronnen. Twee voorbeelden daarvan hebben te maken met de Romeinse admiraal en encyclopedist Plinius de Oudere, wiens schedel zou zijn gevonden terwijl ook een van zijn manschappen zou zijn opgegraven. De vondsten hebben echter evenveel te maken met Plinius als sokken met computers, of kunst met Marc Chagall, of een boek met een stoomlocomotief.

Lees verder “De laatste dagen van Plinius de Oudere”

Pompeii als lithografie

Herculaneum en Pompeii zijn ontdekt rond het midden van de achttiende eeuw. Winckelmann schreef erover. Hoewel de eerste opgravingen vaak worden afgedaan als pure schatgraverij, is dat niet helemaal terecht. Zeker Karl Weber heeft enorm zijn best gedaan het onderzoek zo professioneel mogelijk uit te voeren. Dat hij een van ’s werelds allereerste opgravers was en dus niet kon voldoen aan latere professionaliteitseisen mag hem niet worden nagedragen.

In Pompeii is het grootste deel van de stad blootgelegd in de loop van de negentiende eeuw. Er waren professionele kunsthistorici bij betrokken, maar ook tientallen arbeiders, classici, bouwkundigen en natuurlijk tekenaars, zoals de gebroeders Fausto en Felice Niccolini. Hun vader Antonio had al gewerkt voor het archeologisch museum van de koning van Napels, zij zelf begonnen hun carrière onder diens bewind, en dat zou normaal gesproken het einde hebben moeten wezen van hun loopbaan toen Garibaldi de stad in 1860 veroverde. De twee broers konden echter de overstap naar het nieuwe regime maken dankzij hun vriend Giuseppe Fiorelli, de nieuwe toezichthouder in Pompeii. Het nieuwe Italië wilde betere archeologie en Fiorelli liet de opgravingen zorgvuldig in kaart brengen en documenteren. De Niccolini’s waren zijn favoriete kunstenaars en publiceerden vanaf 1854 tot hun dood in 1886 tientallen afleveringen van Le case ed i monumenti di Pompei disegnati e descritti. De reeks werd door Fausto’s zoon Antonio voortgezet, telde uiteindelijk 137 delen die uiteindelijk in vier banden opnieuw werden uitgegeven.

Lees verder “Pompeii als lithografie”

Hoe je niet over archeologie moet schrijven

Verbrande papyri uit Herculaneum

Zoals u weet, trouwe lezer van deze blog, liggen er duizenden onuitgegeven papyri in museumdepots. Vaak niet meer dan fragmenten of snippers, maar er zijn zeer intrigerende teksten bij. In Napels liggen bijvoorbeeld honderden verbrande boekrollen – uit mijn hoofd: achttienhonderd of zoiets – die in de achttiende eeuw zijn aangetroffen in de Villa dei papiri bij Herculaneum.

Om uw eerste angst weg te nemen: die rollen zijn zeker niet vervalst. We weten hoe ze zijn gevonden. Wie zich er ook mee bezighoudt, hij of zij bevordert ook de plundering van Egyptische grafvelden niet. Kortom, hier geen schendingen van de wetenschapsethiek. Wel zijn er ruzies tussen de onderzoeksteams én resultaten: de Historiën van de Seneca de Oudere zijn gevonden. Dat is een majeure ontdekking – maar er zijn wel wat vraagtekens. Nogal veel zelfs. Dit is wat we weten:

Lees verder “Hoe je niet over archeologie moet schrijven”

MoM | Palimpsesten en verkoolde boekrollen

Fragmenten van de Derveni-papyrus (Archeologisch Museum, Thessaloniki)

Een oudheidkundige beschikt over ruwweg drie soorten data: teksten, archeologische vondsten en etnografische vergelijkingen. Je kunt het DNA daar als vierde aan toevoegen en er is informatie die in beide groepen valt – een opgegraven inscriptie, papyrus, munt of kleitablet is zowel tekst als vondst – maar dit is het wel zo ongeveer. Sommige databestanden groeien snel, zoals de verzameling archeologische vondsten; andere groeien wat langzamer, zoals het aantal kleitabletten; en weer andere data-categorieën zijn stabiel. Er zit althans nauwelijks groei in het aantal Griekse en Latijnse literaire teksten.

Maar toch, er zijn palimpsesten: stukken perkament waar de oorspronkelijke tekst van is afgeschraapt om het opnieuw te kunnen beschrijven, zodat er onder een goed leesbare tekst nog een oudere, minder goed leesbare tekst zit. De beroemdste recente palimpsest is de Archimedes-codex: een dertiende-eeuws gebedsboek, geschreven op bladzijden waarop twee onbekende traktaten van de Griekse geleerde Archimedes te lezen waren.

Lees verder “MoM | Palimpsesten en verkoolde boekrollen”

Seleukos en Alexanders diadeem

Seleukos I Nikator (Nationaal Archeologisch Museum, Napels)

In het oude Nabije Oosten droegen de heersers lange tijd geen kronen maar fraai bewerkte haarbanden, die we gemakshalve diademen noemen. Alexander de Grote nam het gebruik over, wat des te eenvoudiger was omdat de Grieken en Macedoniërs al de gewoonte hadden zich bij feestelijke gelegenheden te bekransen. Denk aan lauwerkansen. Dat een diadeem een eigenlijk vrij alledaags voorwerp was, belette niet dat de mensen er destijds een bijna magische kracht aan toeschreven. Wee degene die, zonder te zijn erkend als heerser, een koninklijke diadeem ombond.

De Griekse schrijver Arrianus, die in het zevende boek van zijn Anabasis de laatste levensmaanden van Alexander beschrijft, vertelt dat hij een anekdote aantrof in zowel de biografie die Alexanders officier Aristoboulos schreef als enkele niet andere, niet nader geïdentificeerde bronnen. De (wat aangepaste) vertaling is van Simone Mooij.

Lees verder “Seleukos en Alexanders diadeem”