Pompeius in Larisa

Gnaeus Pompeius, de verliezer in Farsalos (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

Als ik u zeg dat het 2 sextilis was, als ik toevoeg dat het was in het jaar waarin Gaius Julius Caesar (voor de tweede keer) en Publius Servilius Isauricus consuls van Rome waren, en als ik dat omreken naar 22 juni 48 v.Chr. op onze kalender, dan weet u dat u bent beland in een nieuwe aflevering van de reeks “Wat deed Pompeius 2069 jaar geleden?”

Pompeius’ leger

Hij kwam aan in Larisa, de hoofdstad van Thessalië, die al was bezet door Metellus Scipio. In zijn Burgeroorlog vertelt Caesar dat Pompeius alle legioenen in één legerkamp samentrok en vanaf nu het oppercommando deelde met Scipio. Pompeius gunde zijn collega zelfs de eer dat hij de signalen liet trompetteren vanaf diens commandotent. Later zouden ze hun kamp verplaatsen in de richting van dat van Caesar bij Farsalos.

Deze vervolgt zijn verslag met een bijna pesterige beschrijving van de stemming in Pompeius’ kamp. Daar was men inmiddels huiden gaan verkopen voordat de beer was geschoten.

Geruzie

Door de toename van Pompeius’ troepen en de vereniging van twee grote legers werd het reeds aanwezige zelfvertrouwen bij allen nog versterkt en steeg hun hoop op de overwinning. Alle tijd die verstreek leek alleen maar uitstel van de terugkeer naar Italië. Wanneer Pompeius langzaam en bedachtzaam te werk ging, zei men dat het karwei in één dag geklaard kon zijn, maar dat hij genoot van zijn commando en oud-consuls en oud-praetoren als slaven behandelde.

Ze vochten al openlijk om beloningen en priesterambten en stelden consulaten vast voor jaren. Sommigen waren uit op de huizen en goederen van degenen die zich in Caesars kamp bevonden. (Burgeroorlog 3.82; vert. Hetty van Rooijen)

Een Romeins priesterschap was prestigieus en Caesar was hogepriester. Niet dat hij er veel mee deed – in De Gallische Oorlog vermeldt hij niet één religieuze ceremonie – maar wie dat ambt bekleedde, kon grote invloed uitoefenen, bijvoorbeeld door manipulatie van de voortekens. Volgens Caesar ruzieden Lucius Domitius Ahenobarbus, de zojuist genoemde Metellus Scipio en Publius Cornelius Lentulus Spinther al om het hogepriesterschap.

Ze verlaagden zich openlijk tot de grofste beschimpingen. Lentulus liet zich voorstaan op zijn eerbiedwaardige leeftijd, Domitius pochte op zijn invloed en aanzien in Rome en Scipio vertrouwde op zijn familieband met Pompeius. Acutius Rufus klaagde zelfs Lucius Afranius bij Pompeius aan wegens het verraden van zijn leger, omdat hij in Spanje onzorgvuldig oorlog had gevoerd. (Burgeroorlog 3.83; vert. Hetty van Rooijen)

Caesar bij Farsalos

Andere bronnen, zoals Appianus, bevestigen dat men in het kamp van Pompeius  twistte over het hogepriesterschap. Men hield zich minder bezig met de vraag hoe men moest overwinnen dan met de vraag hoe men ervan zou profiteren. Ondertussen bleef Caesar, althans in zijn zelfpresentatie, de rustige generaal die gefocust op de zaak zelf.

Om weer zeker te zijn van de houding van zijn soldaten, meende Caesar te moeten peilen in hoeverre Pompeius van plan en bereid was te vechten. Daarom liet hij zijn leger uitrukken en formeerde een slaglinie, eerst op eigen terrein en wat verder van Pompeius’ legerkamp; maar de dagen daarop schoof hij zijn linie steeds verder voorwaarts tot bij de door Pompeius bezette heuvels. Dit gaf zijn leger met de dag meer moed. (Burgeroorlog 3.84; vert. Hetty van Rooijen)

Ondertussen aarzelde Pompeius. Hij had zijn kamp op een heuvel bij Farsalos en leek af te wachten tot Caesar naar ongunstig terrein zou oprukken. Enkele dagen verstreken zo. Pompeius meende dat hij betere aanvoerlijnen had dan Caesar en had daarom geen haast. Omdat de andere senatoren, zeker van de overwinning, haast begonnen te krijgen, koos Pompeius er uiteindelijk voor om de slag aan te gaan. Hij had veel meer cavalerie, redeneerde hij, en kon Caesars legioenen zo omsingelen.

De slag bij Farsalos zou worden gestreden op 9 sextilis tijdens het consulaat van Julius Caesar en Servilius Isauricus ofwel 29 juni 48 v.Chr.

[Een overzicht van de reeks #RealTimeCaesar is hier.]

Deel dit:

12 gedachtes over “Pompeius in Larisa

  1. Waarom beschrijft Caesar het ‘gedoe’ om de ambten op een ‘pesterige’ manier terwijl meer bronnen dit beschrijven? Heeft u iets tegen Caesar (ja, dat wisten we al) of verschilt zijn omschrijving zo veel van die andere bronnen? Blijkbaar was het een dingetje dat opgevallen was naderhand.
    Maar ondertussen lijkt het mij een (te) persoonlijke kwalificatie.

    1. Klaas Krab

      Het is maar de vraag of die andere bronnen onafhankelijk zijn. Misschien hebben ze hun informatie uit Caesar’s geschriften?

        1. Klaas Krab

          Een vraag stellen of een mogelijkheid opperen kan altijd. Om hem te beantwoorden moet je die andere bronnen inderdaad kennen en bestuderen 🙂

  2. Dirk Zwysen

    Het is natuurlijk ook een topos dat de vijand voor de strijd overmoedig is. Na Caesars recente tegenslagen is het in ieder geval niet onwaarschijnlijk. In het geval van Ahenobarbus was de vijandschap, zeker vanuit Domitius, echt persoonlijk en ging ze ver terug. Domitius zag zich in 58 een commando in Gallië, dat hij omwille van familiegeschiedenis ambieerde, door de neus geboord door het triumviraat. Hij was ook getrouwd met Cato’s zuster, maar dat betekent misschien weinig aangezien Caesar best wel nauwe banden onderhield met een andere zus…
    Ik wil dus best aannemen dat Caesar zich hier verkneukelt.

    1. Frans Buijs

      Ik ook. “Ze verlaagden zich” zijn dus Ceasars eigen woorden en dat kun je wel als pesterig omschrijven.

      1. Het is een (op zich nogal logische) negatieve beschrijving van de vijand, met 20-20 hindsight omdat je weet dat ze verloren hebben. Maar om dat ‘pesterig’ te noemen?

  3. Roger Van Bever

    … Caesar was hogepriester. Niet dat hij er veel mee deed – in De Gallische Oorlog vermeldt hij niet één religieuze ceremonie – maar wie dat ambt bekleedde, kon grote invloed uitoefenen, bijvoorbeeld door manipulatie van de voortekens…

    Vreemd, gezien de taken die hem toebedeeld werden als pontifex maximus en de invloedrijke positie die die titel met zich meebracht. Je zou verwachten dat een generaal met die titel de verschillende priestercolleges in Rome aanstuurde, maar daar deed hij in de praktijk dus weinig of niets aan.
    Uit het citaat uit de vertaling van H. Van Rooyen zou je kunnen afleiden dat JC weinig gaf om zijn taken als pontifex maximus en meer gericht was op zijn strategische doeleinden.

    Dan maakte Augustus meer gebruik van deze titel!

Reacties zijn gesloten.