Caesar op de vlucht

Munt van Caesar, voor de derde keer consul (Metropolitan Museum, New York)

Als ik u zeg dat het jaar was aangebroken waaraan Julius Caesar (voor de derde keer) en Marcus Aemilius Lepidus én als consuls én als dictator en meester der ruiterij hun namen hadden gegeven, en als ik dat omreken naar medio oktober 47 v.Chr., dan weet u dat u bent beland in een nieuwe aflevering van de reeks “Wat deed Julius Caesar vandaag 2069 jaar geleden?”

Hij was, zoals we vorige keer zagen, in de laatste dagen van het voorafgaande jaar met 3000 legionairs, merendeels rekruiten, en 150 ruiters aan land gegaan bij Hadrumetum, het huidige Sousse in Tunesië. Als Caesar had gehoopt de stad te kunnen innemen, dan was hij bedrogen uitgekomen: ze werd verdedigd door Gaius Considius Longinus, die volgens de auteur van De Afrikaanse Oorlog beschikte over ongeveer 8000 man. Vanaf Kaap Bon waren bovendien 3000 Numidische ruiters onderweg naar Hadrumetum. Omdat die de stad versterkten maar geen aanstalten maakten Caesar aan te vallen, sloeg deze zijn kamp op ten zuidoosten van de stad, op het strand, hopend op versterkingen. Achteraf bezien heeft Considius een kans gemist de Tweede Burgeroorlog ten einde te brengen.

Het strijdtoneel

Van Hadrumetum naar Ruspina

De volgende dag – 29 december, oudjaar op de toenmalige kalender – besloot Caesar verder te trekken, want hij had te weinig troepen om stand te houden als Considius zou begrijpen dat hij beschikte over ruim drie keer zoveel manschappen.  In feite was Caesar op de vlucht.

Hij was nog maar net vertrokken uit het kamp bij Hadrumetum, toen Considius’ Numidische ruiters de achtervolging inzetten. Toen ze het verlaten kamp hadden bereikt en enkele Gallische ruiters uit Caesars leger op zich af zagen komen, besloten ze terug te keren, niet wetend of er nog meer vijanden naderden.

De weg langs de kust bestond uit een stevige en brede strandwal, waarover Caesars manschappen konden oprukken. Aan de ene zijde waren ze beschermd door de zee en aan de andere door een nog altijd aanwezig zoutmeer. Latere aanvallen van Considius’ Numidische ruiters kwamen nooit verder dan de achterhoede en bleven zonder gevolgen.

De rand van het plateau waarop Caesar zijn kamp opsloeg (midden, achteraan). De heuveltop Ruspina is rechts te herkennen.

Zo bereikte Caesar het plateau waarop nu, in de richting van de zee, de haven van Monastir ligt. De mannen van Caesar bouwden aan de landzijde van het plateau een kamp tegenover een heuveldorpje dat Ruspina heette. Tegenwoordig is daar een golfbaan waar enkele Romeinse katapultkogels zijn gevonden.

Lepcis Parva

Het nieuwe jaar begon goed: een havenstadje in de omgeving, Lepcis Parva, gaf zich aan Caesar over. Het was maar twaalf kilometer vanaf Caesars kamp. Voor het eerst beschikte hij nu over een plek waar een vloot veilig kon aanmeren.

De haven van Lepcis Parva

Enkele van de schepen waarmee hij twee dagen eerder aangekomen, liepen de haven binnen. De auteur van De Afrikaanse Oorlog vertelt wat er daarna gebeurde. (De genoemde Rabirius is nog eens door Cicero verdedigd, Vatinius was de consul van het afgelopen jaar en Sallustius is de historicus.)

Caesar zond boden naar Sardinië en de andere naburige provincies met brieven waarin hij verzocht om hem meteen na lezing van de brief hulptroepen, levensmiddelen en graan te sturen. Hij laadde ook een aantal oorlogsschepen uit en stuurde Gaius Rabirius Postumus naar Sicilië om een tweede konvooi te halen. Publius Vatinius gaf hij opdracht met tien oorlogsschepen te vertrekken om de overige uit de koers geraakte vrachtschepen op te sporen en tegelijkertijd de zee tegen vijanden te beveiligen. Tevens beval hij praetor Gaius Sallustius Crispus met een deel van de schepen naar het door vijanden bezette eiland Cercina te gaan, omdat hij hoorde dat zich daar een grote hoeveelheid graan bevond. (Afrikaanse Oorlog 8; vert. Hetty van Rooijen)

De volgende dag keerde Caesar terug naar het kamp bij Ruspina en liet zoveel mogelijk graan verzamelen. Die avond ging hij met de niet-rekruten aan boord van de schepen, en degenen die in het kamp bleven, vreesden dat hij weg zou varen. Misschien was dat ook wel zo, maar in de vroege ochtend van 3 januari kwamen de eerste versterkingen binnen varen in de haven van Monastir.

Caesar lijkt nu over ongeveer vier legioenen te hebben beschikt. Niet genoeg om de vijandelijke hoofdmacht aan te kunnen vallen, wel voldoende om defensieve posities te behouden.

[Overmorgenmiddag meer. Een overzicht van de reeks #RealTimeCaesar is hier.]

Deel dit:

3 gedachtes over “Caesar op de vlucht

  1. Dirk Zwysen

    Considius begreep misschien niet welke opportuniteit hij liet schieten, maar Caesar besefte waarschijnlijk wél in welke penibele situatie hij zich bevond. In de tekst ontbreekt een stuk wanneer de schrijver verhaalt hoe Caesars troepen onverwacht en met ernstige gevolgen door de Numidische ruiterij worden overvallen, in ware guerilla-stijl.

    Ook de veteranen die mee aan boord gingen, werden door het inschepen verontrust. De auteur voegt toe dat Caesars kalmte en optimisme hen geruststelde. Het lijkt er toch op dat de veldheer hier een ‘Napoleon in 1812’-momentje meemaakt en op zijn minst de optie openlaat om met zijn veteranen het hazenpad te kiezen, met de zoektocht naar de vermiste vloot als excuus. Wanneer de vermiste vloot opduikt, stelt hij zijn veteranen haastig op aan land om de schepen te verwelkomen. Klinkt toch als een actie om het moraal op te peppen en de bijna-vlucht te verdoezelen.

    Vanwaar Vatinius? De Landmark heeft hier een lacune en vermeldt dat de naam van de bevelhebber niet gekend is.

Reacties zijn gesloten.