
Een tijdje geleden blogde ik over Judas Iskariot, over wie ik concludeerde dat we er eigenlijk maar weinig over weten. De bronnen vertellen dat hij Jezus uitleverde en sommige noemen hebzucht als motief. We moeten het daarmee doen. Nog even wat kanttekeningen.
1.
Ik had iets over het hoofd gezien. In Marcus 14 en Johannes 12 zalft een vrouw Jezus met kostbare olie.
Marcus 14.4-5: Sommige aanwezigen zeiden geërgerd tegen elkaar: “Waar is deze verkwisting goed voor? Die olie had immers voor meer dan driehonderd denarie verkocht kunnen worden, en dat geld hadden we aan de armen kunnen geven.” Ze voeren tegen haar uit.
Johannes 12.4-6: Judas Iskariot, een van de leerlingen, degene die hem zou uitleveren, vroeg: “Waarom is die olie niet voor driehonderd denarie verkocht om het geld aan de armen te geven?” Dat zei hij niet omdat hij zich om de armen bekommerde. Hij was een dief: hij beheerde de kas en stal eruit.
Johannes noemt man en paard, waar Marcus in het ongewisse laat wie er over de verspilling klaagde. De nadere typering van Judas als hebzuchtig deelt Johannes met Matteüs, die immers Marcus’ opmerking over de dertig zilverlingen verandert in een verkoop. Geldzucht is minder aanwezig in Marcus en Lukas. Ik kan me een scenario voorstellen waarin de leerlingen zich na de kruisiging afvroegen wat Judas bezield moest hebben en hem, omdat ze het hem niet meer konden vragen, hebzucht als motief in de schoenen schoven. Maar goed, dit is speculatie.
2.
Wat opvalt aan recentere speculaties is het verlangen Judas te ontlasten. In Jesus Christ Superstar is Judas bezorgd omdat Jezus de situatie niet langer beheerst.
De bronnen bieden geen aanleiding tot dit revisionisme en het lijkt een twintigste-eeuwse behoefte. De middeleeuwers, die zich een Judas voorstelden die met Brutus en Cassius werd vermalen in de muil van de duivel, deelden het verlangen naar een minder inktzwarte Judas in elk geval niet. Waar de moderne behoefte vandaan komt, weet ik niet, al is het natuurlijk wel heel christelijk zondaars te vergeven en bedacht te zijn op verzachtende omstandigheden.
3.
Ik vermoed dat het verlangen naar een menselijker Judas de verklaring is voor de hype rond het de koptische vertaling van het Evangelie van Judas. Dat dook in 2005 ineens op – Henk Schutten had in Het Parool de wereldprimeur – en had een onappetijtelijke voorgeschiedenis.
Samengevat: in 1978 is bij een illegale opgraving bij het Egyptische Maghagha een boek gevonden dat in de volgende jaren onprofessioneel werd bewaard. Onder andere in een diepvriezer. De schade was groot. Degenen die het boek bezaten, boden het verschillende keren te koop aan, maar het was natuurlijk niets om te kopen. Wie het verwierf, werd immers automatisch heler en moest het teruggeven aan Egypte. Uiteindelijk kocht een handelaar in oudheden, Frieda Nussberger-Tchacos, het in 2000 aan; die stelde zichzelf schadeloos door het binnen enkele maanden door te verkopen aan een stichting. Vervolgens zorgde de National Geographic voor de eerste publicatie, met een even invloedrijke als omstreden Engelse vertaling.
Ik heb niet kunnen achterhalen of de Codex Tchacos inmiddels al in Egypte is; ik weet wel dat het opnieuw te koop aangeboden is geweest en dat soms nog fragmenten opduiken. Een koolstofdatering gaf een 65% kans dat de papyrus dateerde uit 220-340 na Chr. Dat overlapt met een paleografische datering in de vierde eeuw, maar paleografische dateringen zijn notoir onbetrouwbaar. De eigenlijke (Griekse?) compositie van het Evangelie van Judas heeft in elk geval al in de tweede eeuw plaatsgevonden, aangezien de christelijke auteur Eirenaios van Lyon weet van het bestaan. Hij had het niet gelezen en vermoedelijk heeft de tekst in de Oudheid sowieso weinig lezers gehad. Er wordt bij mijn weten verder niet naar verwezen.
4.
Het Evangelie van Judas is typisch zo’n tweede-eeuwse tekst waarin een auteur probeert het optreden van Jezus betekenis te geven. Het geloof van Jezus deed op dat moment al niet meer ter zake. Niemand bekommerde zich nog om Jezus’ halachische opvattingen, terwijl de verwoesting van Jeruzalem de urgentie had ontnomen aan zijn aankondiging van de Jongste Dag. Blijkbaar leefde de mensheid al in de tijd van het Koninkrijk Gods. Het was nu zaak te ontdekken wat dat inhield en dus vonden tweede-eeuwers Jezus keer op keer opnieuw uit.
De gnostici zagen hem als iemand die had geopenbaard dat de menselijke ziel, die een goddelijk aspect heeft, was neergedaald in de materie en zich daaruit kon bevrijden. Eenmaal verlost van de materiële bagage was de onvermijdelijke relatie tussen lijden en dood voorgoed verbroken en was de ziel weer bij God. Het cruciale zinnetje in het Evangelie van Judas is dat Judas “de uiterlijke mens offerde” die het voertuig was van Jezus’ goddelijke ziel. Anders geformuleerd: Judas maakte mogelijk dat Jezus zijn lichamelijk omhulsel verliet en kon terugkeren naar wat menigeen in de tweede eeuw was gaan beschouwen als het Koninkrijk van God, de hemel.

5.
In deze door de National Geographic gepopulariseerde interpretatie van het Evangelie van Judas was Judas de good guy. Wellicht zegt deze uitleg meer over de eigentijdse behoefte aan een minder negatieve Judas dan over de feitelijke strekking van de tekst. Er is kritiek. Zo wees de Amerikaanse koptologe April D. DeConick erop dat de Engelse vertaling vol fouten zat. Ik kan haar argumenten niet beoordelen maar herken wel dat de voor Judas gebruikte aanduiding daimon ambigu is. Het kan je persoonlijke beschermgeest zijn, zoals het team van de National Geographic en (in ons taalgebied) Hans van Oort het duidden. In nieuwtestamentische contexten lijkt het woord echter altijd negatief.
Ik laat deze kwestie wat ze is. Mijn zondagse reeks gaat over het Nieuwe Testament en zijn joodse context, niet over vierde-eeuwse koptische vertalingen van tweede-eeuwse Griekse herinterpretaties. En omdat dit mijn persoonlijke blog is rond ik af met een persoonlijke verzuchting, namelijk dat ik de gnostische tegenstelling tussen ziel en lichaam zo ontzettend flauw vindt.
[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]
Boeiend!
Ja!
” De middeleeuwers, die zich een Judas voorstelden die met Brutus en Cassius werd vermalen in de muil van de duivel, deelden het verlangen naar een minder inktzwarte Judas in elk geval niet.”
De middeleeuwers is een ruime omschrijving. Ik lees nu over het ontstaan van “demonen” bij de woestijnvaders in de studie van Catherine Nixey “The darkening Age”.
De demonisering van de wereld is de hoofdtaak van de monnik in de woestijn.
Dus dit baptisterium kan je , naar mijn idee, plaatsen in de demonisering door de monniken, ik noem Savonarola in Florence.
Dat boek van Nixey is opvallend slecht.
Omdat?????????
Hierom
https://gegrammena.wordpress.com/2017/10/22/reactions-reviews-to-catherine-nixeys-the-darkening-age-eeuwen-van-duisternis/
en hierom
https://historyforatheists.com/2017/11/review-catherine-nixey-the-darkening-age/
FrankB gaf de antwoorden al.
Een simpel voorbeeld van Nixeys methodische fouten is dat ze een gebeurtenis als de plundering van het Serapeum beschouwt als representatief zonder bewijs voor die representativiteit te leveren. Het is een schoolvoorbeeld van een boek dat een moderne agenda heeft en die op het verleden projecteert. Maar weet je, geschiedenis is een wetenschap.
Zo is het maar net. De schrijfster heeft in Cambridge gestudeerd. Daar zou toch niets mis mee moeten zijn. Iedere eerstejaars sociologiestudent die zo redeneerde kreeg te horen dat zulke generalisaties moeten worden verantwoord.
Die schrijfster zelf denkt daar heel anders over
En toch vond ik dat artikel wel leuk om te lezen. Ik hou wel van dwarsdenkers. (Daarmee zeg ik overigens niks over haar boek, want dat heb ik niet gelezen.)
Ze gaat wel in op het optreden van Sint Maarten als vernietiger van demonische gebouwen. in Frankrijk en op andere voorbeelden uit de vierde eeuw. En ze gaat in op de rol van de woestijnvaders als duiders/bedenkers van deze demonen en hoe ze te bestraffen.
Hier is een ander simpel voorbeeld van Nixey’s methodische fouten: het niet controleren van andermans literatuurverwijzingen en het uit de context citeren van diens bronnen., waardoor een totaal verkeerde indruk ontstaat over wat er in het citaat beweerd word.
Nixey citeert de woestijnvader Chrysostom die zou opscheppen dat de apostelen filosofen de tong afsneden en de mond van rhetorici dichtnaaiden.
De bron van dit citaat blijkt Rohmann’s (2016) Christianity, Book-Burning and Censorship in Late Antiquity.
Rohmann heeft het daar over Chrysostoms “metaforische woorden” en geeft de herkomst in het werk van Chrysostom.
Teruggeplaatst in de context lijkt Chrysostom meer op een preek die de handelingen van de apostelen zo bijzonder bejubelt (ze brachten doden tot leven, dreven demonen uit, genazen zieken, deden filosofen verstommen en begaafde sprekers verstelt doen staan), dan op een oproep tot boekverbranding en het vernietigen van gebouwen.
Dd
Het boek heet wel Christianity, Book Burning and Censorship in Late Antiquity.
Het boek van Rohmann is gewoon vrij te downloaden lijkt het
https://www.degruyter.com/document/doi/10.1515/9783110486070/html
Wat Chrysostomos ook precies bedoelde met die preek, de kerk maakte volgens het boek wel degelijk flink werk van boekverbrandingen, volgens de inhoudsopgave.
De vermeende vindplaats van de codex met het zgn Evangelie van Judas, is Ma-ghagha, dat Plaats van lawaai of ophef lijkt te betekenen. En ophef was er zeker.
Degene die helderheid bracht in de babylonische spraakverwarring, was m.i. Jacques van der Vliet, https://www.universiteitleiden.nl/en/staffmembers/jacques-van-der-vliet#tab-1
Uit zijn magnifieke boek “Het evangelie van Judas” 2006, wordt duidelijk dat het gaat om een codex met een ‘evangelie’ dat geen evangelie is. Deze ‘Codex gnosticus Maghagha’ bevat in hoofdstuk 10 een korte uiteenzetting over de gnostische tegenstelling tussen lichaam en ziel of geest, waarbij de geest als een ‘bruidsgift’ is en dat is, aldus Van der Vliet, ‘het bedrag in geld of goederen dat een bruidegom voor het huwelijk aan de bruid betaalt om haar zelfstandig te maken en onafhankelijk van haar familie’; hetgeen bij mij niet tot een ‘persoonlijke verzuchting’ 😉 leidt.
“De middeleeuwers, die zich een Judas voorstelden die met Brutus en Cassius werd vermalen in de muil van de duivel, deelden het verlangen naar een minder inktzwarte Judas in elk geval niet.”
Dat is de voorstelling in Dante’s La Divina Commedia (Inferno xxxiv) en die voorstelling was algemeen. Toch waren er ook andere geluiden, bv. in het van oorsprong Ierse verhaal van de Navigatio Sancti Brendani abbatis (oudste mss. X, maar oorsprong ‘pre-Viking’ = VIII), waaruit ook de later middelnederlandse Brandaen-traditie voortkwam. Het is bekend dat Dante dit verhaal kende. In de Navigatio vindt de heilige Brendan Judas op een rotsblok in zee, geteisterd door wind en golven. Maar dat is geen straf maar strafverlichting die enkel geldt op zon- en feestdagen. De rest van de week ondergaat Judas inderdaad middeleeuwse martelingen in de vurige hel. De duivels zwermen al over de zee om hem daar weer heen te slepen. Het punt is dus dat er zelfs voor Judas enige genade is van godswege. Er is een parallel in de (middeleeuwse) rabbijnse traditie die stelt dat er voor verdoemde zielen ook sabbatsrust is.
In de Brandaen-traditie is die nadruk op Gods genade zelfs nog sterker aanwezig. Kennelijk is het niet uitsluitend een moderne behoefte om de voorstelling van Judas wat meer kleur te geven dan een simpel zwart-wit. ‘De’ middeleeuwers kenden minstens zoveel onderlinge verschillen als ‘de’ moderne mens.
Dit lijkt mij een voorstadium van de voorstelling van het purgatorium of vagevuur, maar Jacques LeGoff (La naissance du purgatoire, 1984) wijdt geen letter aan de Navigatio. En voor het tegenspreken van hem heb ik onvoldoende academische punten verzameld. Desalniettemin houd ik de gedachte toch maar vast.
Dat lijkt me eigenlijk helemaal geen strafvermindering. Dan heb je één dag pauze van de martelingen terwijl je weet dat ze morgen weer overnieuw beginnen.
Middeleeuwers beschouwden het zeker wel als zodanig.