Maria in Brunssum

Van Wim Kan schijnt de uitspraak te zijn dat je als cabaretier alleen datgene belachelijk kunt maken wat van zichzelf al een beetje belachelijk is. Misschien is dat wel waarom religie zo’n populair voorwerp is voor satire, want veel ervan valt natuurlijk met de beste wil van de wereld niet serieus te nemen. Je kunt een godsdienst vrij eenvoudig belachelijk maken door haar gewoon accuraat te beschrijven. Ongetrouwde mannen die rondlopen in jurken, bijvoorbeeld, en die dan een seksuele moraal voorschrijven aan gehuwde mensen.

Ik voor mij denk dat humor totaal vrij is. Je moet met alles de draak kunnen steken, want anders kun je het ook niet serieus nemen. Gregorius Nekschot – publiceert hij eigenlijk nog? – maakte cartoons waar ik nooit om heb kunnen lachen, maar hij had het recht ze te vervaardigen en behoorde niet door agenten van zijn bed te worden gelicht. Humor is vrij, maar toch zijn er onderwerpen waar ik geen grappen over zou maken, thema’s waar medelijden eerder op de plaats is. Zoals de Maria-verschijning, deze komkommertijd twintig jaar geleden, in het Limburgse Brunssum.

Lees verder “Maria in Brunssum”

Peter Breedveld

fnOké, Peter Breedveld zit weer eens in de problemen. Dit keer lijkt het erop dat zijn twitteraccount is geblokkeerd. Ik geloof dat het al eens eerder is gebeurd en toen is het goedgekomen. Dat zal ook nu wel zo zijn, maar dat laat onverlet dat er alwéér iets is ondernomen om de man het leven zuur te maken.

Ik heb Breedveld leren kennen nadat ik een blauwe maandag had gewerkt aan de Vrije Universiteit, waar hij schreef voor het tijdschrift Ad Valvas. Die rare film van Mel Gibson over The Passion of the Christ was net in première gegaan, er was ophef over het antisemitische karakter daarvan, en Breedveld wilde daarover schrijven. De afdeling oude geschiedenis van de VU schoof het af en dus ben ik met Breedveld en een theoloog naar de perspremière gegaan. Daar kwam een prima stuk uit en dat was dat.

Lees verder “Peter Breedveld”

Kousbroeks vergeefse moeite

De onlangs overleden Rudy Kousbroek vormde de ontkenning van de journalistieke regel dat je óf over één onderwerp alles moet weten opdat ze niet om je vakkennis heen kunnen, óf zonder specialisme moet schrijven met een gouden pennetje, zodat ze je lezen omdat jij het schrijft. Kousbroek was van beide markten thuis. Hij schreef briljant en maakte daarbij geen onderscheid tussen fictie en non-fictie. Hij schreef poëzie en proza. Hij schreef voor volwassenen en voor kinderen, Hij schreef over mensen en dieren en techniek. Elke zin die hij schreef, deugde; alles wat hij ten berde bracht, was de moeite van het overwegen waard.

Als eerbewijs aan een van de grootste naoorlogse auteurs is de voorgaande alinea voldoende, maar tegelijk biedt ze te weinig. Schrijvers leer je immers pas kennen als je ze leest en een schrijversnecrologie zou daarom eigenlijk moeten bestaan uit een compleet herdrukt essay, gedicht of verhaal. Vandaar dat ik hier in enig detail inga op ‘Kunstmatige domheid’, de beschouwing die Kousbroek in 1989 in het NRC Handelsblad wijdde aan J.A. Paulos’ bekende boekje Ongecijferdheid. Deze beschouwing, die een jaar later werd opgenomen in de bundel Einsteins poppenhuis, is een goede samenvatting van Kousbroeks ideeën. Het is ook een visionair stuk dat niets aan actualiteit heeft verloren. ‘Kunstmatige domheid’ heeft daarmee ook iets vergeefs: het heeft de wereld niet veranderd. Dat lag niet aan de felheid waarmee het begon.

Lees verder “Kousbroeks vergeefse moeite”