Arrianus en Ammianus

arrianus

Soms vertelt één noot meer dan een pagina tekst. Als Ammianus Marcellinus, de auteur van een magistrale militaire geschiedenis van het Romeinse Rijk in de jaren 353-378, het heeft over een “inspecteur van de kunstschatten van Rome”, legt classicus Daan den Hengst, die de Latijnse tekst heeft vertaald in mooi Nederlands, uit dat de taken van deze functionaris onvoldoende bekend zijn maar dat hij vermoedelijk toezag op historische gebouwen en oude kunstwerken. Dat lijkt het intrappen van een open deur, maar Den Hengst wijst de lezer hier op twee wezenlijke punten: enerzijds dat voor de Romeinen van de tweede helft van de vierde eeuw bewondering voor het verleden een heel serieuze zaak was en anderzijds dat we minder weten over deze periode dan we zouden willen.

Wat we wel weten, maakt nieuwsgierig. Het was in die tijd niet meer vanzelfsprekend dat de Romeinse legers elke oorlog wonnen; de traditionele, literair-geschoolde bovenlaag maakte plaats voor een gemilitariseerde elite; het christendom won aan invloed. Weliswaar probeerde keizer Julianus (reg. 360-363) het laatste proces te remmen, maar hij kwam om het leven tijdens een veldtocht tegen het Perzische Rijk, zodat zijn poging de kerstening te vertragen zonder gevolg bleef. De titel die Den Hengst heeft meegegeven aan de Nederlandse vertaling van Ammianus’ geschiedwerk, Julianus, de laatste heidense keizer, legt een accent dat de Romeinse schrijver zelf niet legt. Toen hij rond 390 zijn boek afrondde, was het conflict allang niet meer actueel. En bovendien: Ammianus was vooral krijgshistoricus.

Een verdraaid goede bovendien. Ammianus had gediend aan het front en wist ooggetuigen te vinden van campagnes waaraan hij zelf geen deel had genomen. Hij heeft veel gereisd: er zullen ook tegenwoordig niet veel mensen zijn die én de Eufraat én de Nijl én de Rijn én de Tigris hebben gezien. Zijn bereisdheid helpt verklaren waarom Ammianus zich, voor een Romeinse auteur, weinig denigrerend uitlaat over buitenlandse volken. Zijn verslag is daardoor redelijk objectief, vol beeldende details. Als hij een zwakte heeft, is het zijn soldatenperspectief: hij begrijpt de tactiek beter dan de strategie en beoordeelt een generaal niet op zijn diplomatieke vaardigheid maar op zijn krijgslust. Het blijft echter een fascinerende bron voor een tijd waarover we graag meer zouden willen weten.

Eén van de opmerkelijke aspecten van het door Ammianus beschreven krijgsbedrijf was de hang naar het zo serieus bewonderde verleden. Hij beschrijft bijvoorbeeld ergens hoe Romeinse soldaten zich opstellen als falanx, de slagorde waarmee de Grieken ooit successen hadden geboekt en die na een half millennium weer in de mode was gekomen.

Dit was meer dan een antiquarisch curiosum. In een tijd zonder inlichtingendiensten was geschiedenisstudie een van de beste manieren om informatie over een tegenstander te verwerven. Toen Julianus optrok tegen de Perzen, hadden zijn officieren alles gelezen wat ze konden vinden over de manier waarop Alexander de Grote eeuwen daarvoor had gevochten tegen dezelfde tegenstander. Natuurlijk wisten de Romeinen dat er sindsdien veel was veranderd, maar de geografie was ruwweg dezelfde, zodat kennis van eerdere veldtochten nuttig was. Je begreep het strijdtoneel beter en kreeg een idee van de factoren die de vijandelijke tactiek bepaalden. De serieuze bewondering voor het verleden beperkte zich dus niet tot de zorg voor historische gebouwen en oude kunstwerken, maar had een praktische component.

Ammianus’ boek bevat daarom menige uitweiding. Sommige zijn in een militaire geschiedenis ter zake, zoals de beschrijvingen van een katapult, van de weinig krijgszuchtige burgerij of van de wijze waarop een noordelijke stam paarden africht. Andere digressies illustreren vooral Ammianus’ belezenheid, zoals zijn vertaling van een hiëroglyfeninscriptie, een uiteenzetting over aardbevingen en een satire op de advocatuur. Welbeschouwd zijn ze overbodig, maar ze houden het geschiedwerk afwisselend en dus boeiend.

De vertaling van Den Hengst is een feest om te lezen en zijn uitleg is zo gedegen als we mogen verwachten van iemand die, met drie collega’s, een uitgebreid en internationaal geprezen commentaar op het geschiedwerk van Ammianus aan het schrijven is. Het is een van de visitekaartjes van de Nederlandse geesteswetenschappen. Daarom is het zo jammer dat, juist nu de burger eens iets te zien krijgt van de resultaten van zo’n langlopend project, het boek verschijnt in een vertalingenreeks met een inmiddels toch wel erg verouderde opzet. Iets meer ambitie had wel gemogen.

Welke mogelijkheden nieuwe vormgeverssoftware biedt, is te zien in de Amerikaanse Landmark-serie, waarin Pamela Mensch’ vertaling van Arrianus’ geschiedenis van de Perzische veldtocht van Alexander de Grote is verschenen. The Campaigns of Alexander biedt illustraties, een encyclopedisch register, veel meer landkaarten, een chronologisch overzicht en achttien korte appendices waarin diverse aspecten van de tekst worden toegelicht. De vertaalde tekst is aan de voet van de pagina en in de marge geannoteerd, zodat de lezer naar keuze oppervlakkig of grondig met de tekst kan omgaan. Zo bedienen de Landmark-boeken een lezerspubliek dat de afgelopen twintig jaar steeds verder is gediversifieerd.

Arrianus’ boek over Alexanders Perzische veldtocht is even lezenswaard als Ammianus’ geschiedwerk, al is het wat minder gevarieerd: de uitweidingen zijn korter en het feit dat het gaat over één koning legt wat meer structuur op aan het verhaal. Evengoed is het een adembenemende tekst, die veel kwaliteiten gemeen heeft met Ammianus’ geschiedenis: ook Arrianus kent het krijgsbedrijf, heeft door veel te reizen enkele vooroordelen verloren, is vrij objectief, is menselijk genoeg om te laten merken wie hij bewondert en is eerlijk genoeg om kritisch te blijven.

Het boek van Arrianus had grote invloed. Eerdere auteurs hadden óf een fantastisch óf een inktzwart portret van Alexander geschetst, maar Arrianus stofte de vergeten ooggetuigenverslagen af van Ptolemaios, Aristoboulos en Nearchos, drie officieren die de afwegingen van hun koning redelijk lijken te hebben begrepen. Zo presenteert Arrianus Alexander als een rationele held – en daarmee als een dwaallicht. Julianus was niet de enige Romeinse keizer die zich door de Macedonische veroveraar liet inspireren en was ook niet de enige die faalde. Bewondering voor het verleden was voor de Romeinen een heel serieuze zaak, maar ze konden de verkeerde lessen trekken.

[Oorspronkelijk verschenen in het NRC Handelsblad van 23 augustus 2013.]

Deel dit:

4 gedachtes over “Arrianus en Ammianus

  1. Robbert

    “Een dwaallicht”, ongetwijfeld, maar zacht uitgedrukt voor een geniale egotripper die een spoor van bloed achterlaat. Alexander, Caesar, Napoleon…

  2. Ben Spaans

    Amminianus geeft een vertaling van een hiërogliefen-inscriptie – Egyptische? En is het dan niet bijzonder dat er nog niet-Egyptenaren waren in de 4e eeuw n. Chr.
    die ze konden lezen?

    1. Yup: een keurige Latijnse vertaling van een Egyptische tekst op een obelisk in Rome. Of het bijzonder is dat ze nog hiëroglyfen konden lezen weet ik niet, maar anderhalve eeuw eerder lazen ze ook nog spijkerschrift, en ik heb niet het idee dat er in de derde/vierde eeuw dingen zó structureel zijn veranderd dat de geletterdheid in de oudste schriftsoorten zou verdwijnen.

      1. Ben Spaans

        Ik had ooit meegekregen dat de kennis van hiërogliefen in de eerste eeuwen van de jaartelling sterk zou zijn verminderd, juist ook in Egypte. Als je dan leest dat iemand als Amminianus, geen Egyptenaar, nog in de 4e eeuw hiërogliefen beheerst denk je wow. De Engelstalige wiki zegt dat hiërogliefen tot 400 n. Chr. in gebruik bleven. Christelijke politiek krijgt daar de zwarte piet: sluiting van de tempels zou het lezen van hiërogliefen overbodig hebben gemaakt.
        https://en.m.wikipedia.org/wiki/Egyptian_hieroglyphs

Reacties zijn gesloten.