MoM | Multi- en interdisciplinariteit

Een reconstructie van de boogschutter (Paris?) op de tempel van Afaia op het eiland Aigina. Deze reconstructie is te zien in de Glyptothek in München.

Woorden hebben betekenissen maar die betekenissen kunnen verschuiven. Als mensen zouden beginnen de zaterdag “satyrdag” te noemen, zullen er aanvankelijk puristen zijn die vinden dat het eigenlijk anders is, maar zij zullen uitsterven en vanaf dan heet de laatste dag van de week satyrdag. Zo gaat het. De kinderbewaarplaats van weleer heette daarna kleuterschool en nu basisschool. Betekenisverschillen die ooit belangrijk waren, kunnen verdwijnen: de dromedaris gaat steeds vaker kameel heten.

En wat ooit multidisciplinair heette wordt nu op één hoop gegooid met interdisciplinair. In dat geval gaat er iets van waarde verloren. Vandaar dat ik even de purist ga uithangen.

Gisteren blogde ik erover dat ik de kleuren van moderne reconstructies van antieke sculptuur ongeloofwaardig vond en dat een portret als dat uit Kharga bewees dat ze in de Oudheid heus wel wisten hoe het natuurgetrouwer moest. Ik had de resultaten van kunsthistorisch onderzoek overgenomen en hoewel ik er vragen bij had, had ik de resultaten niet betwijfeld. Het overnemen van een resultaat uit een vakgebied dat het jouwe niet is, heette ooit multidisciplinair.

De kop uit Kharga had me doen beseffen dat ik een probleem had genegeerd. Ik wist dat het onderzoek waarmee ze die kleurige reconstructies maken, plaatsvindt in laboratoria waar ze met hoog-energiek licht antieke beelden analyseren. Maar wat ik niet wist, is hoe de laboranten van een signaal op deze of gene frequentie komen tot de keuze van de pigmenten voor een reconstructie, hoe ze bij de reconstructie kiezen voor een bepaalde kleurintensiteit en wat ze vervolgens presenteren. Anders geformuleerd: ik kende wel de conclusies maar niet het eigenlijke onderzoek – de methoden, de theorie, de vertaalslagen, de aannames, de kwaliteitsnormen. Zou ik dat laatste wel hebben doorgrond, dan was het interdisciplinair.

Op het eerst gezicht zou je zeggen dat het niet zo belangrijk is dat je de methoden doorgrondt van een vakgebied dat het jouwe niet is, als je maar weet dat de beoefenaren hun werk naar behoren doen. Maar zo eenvoudig is het niet en als voorbeeld neem ik de ontvangst van Nico Roymans’ herinterpretatie van de vondsten bij Kessel: geen heiligdom maar een slagveld. Mij viel op dat archeologen die ik erover sprak, steeds een betere bevestiging eisten vanuit de vondsten. Bezien vanuit archeologisch perspectief is die eis zinvol. Archeologen willen alles bewijzen vanuit hun vondsten en de correspondentietheorie van de waarheid is hun voornaamste norm. De historicus, die al heel blij is als hij aan de coherentietheorie van de waarheid kan voldoen, kan echter weinig met die eis. Twee vakgebieden praten langs elkaar op omdat ze methodisch niet hetzelfde zijn gestructureerd. Als je je daarvan niet bewust bent, zul je je eigen kwaliteitsnormen projecteren op het andere vakgebied en resultaten gemakkelijk verkeerd beoordelen.

De vraag wie in dit voorbeeld gelijk heeft – de archeoloog of de historicus, Roymans of zijn critici – is triviaal. De feitelijke vraag is waarom oudheidkundigen deze kwesties niet wat structureler bespreken. Zolang er geen consensus is over de aard van een oudheidkundig bewijs is het tijdverspilling de vraag te stellen of Roymans zijn stelling heeft bewezen.

Ik ben bang dat we nog lang kunnen wachten op de discussie over de aard van het bewijs. Een deel van de verklaring is dat studenten er onvoldoende mee worden geconfronteerd tijdens de te korte oudheidkundige opleidingen. De studenten en – in toenemende mate – de onderzoekers weten te weinig van andere vakterreinen. Toen ik onlangs blogde over de vraag van welke voor-Romeinse stam Heerlen de voornaamste nederzetting was geweest, werd me steeds duidelijker dat de betrokken archeologen het taalkundig bewijsmateriaal niet alleen niet konden beoordelen, maar zelfs niet hadden bekeken. Dit is dan – ik zeg het erbij – nog een groep goede archeologen. Maar de groep heeft dus een kennislacune.

Archeologen zijn goed in het verzamelen van nieuwe data maar zijn onvoldoende toegerust om die data te interpreteren vanuit alle relevante invalshoeken, zodat ze komen tot onvoldragen conclusies. Classici hebben het omgekeerde probleem: ze zijn goed in interpretatie maar onvoldoende kritisch in hun omgang met nieuwe data (zie alle voorgaande blogstukjes over papyrologie).

Er zou wat zijn gewonnen als het onderscheid tussen multi- en interdisciplinariteit terugkeerde. Hierdoor raken wetenschappers zich er meer van bewust dat er dingen zijn die ze niet kunnen boeoordelen. Dat zou het begin zijn van alle wijsheid. Of om hetzelfde punt anders te maken: wetenschappelijk specialisme heeft uitsluitend zin als de onderzoeker de contouren kent van wat hij niet weet. En de opleidingen schieten op dat punt ernstig tekort.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

29 gedachtes over “MoM | Multi- en interdisciplinariteit

  1. Rob Duijf

    ‘De kinderbewaarplaats van weleer heette daarna kleuterschool en nu basisschool.’

    Sinds 1 augustus 1998 noemen we dat primair onderwijs…

    1. Roger Van Bever

      Destijds hadden we bij ons in Vlaanderen de bewaarschool. Ik vermoed dat dat overeenkomt met de kleuterschool. Ik kan nog steeds niet goed overweg met die groepen: bvb. een kind uit groep 6. Dan moet ik altijd even rekenen.

  2. jacob krekel

    Ik kan me nauwelijks voorstellen dat er één wetenschapsbeoefenaar, zeker in de alfa en gamma wetenschappen, is die er niet van doordrongen is dat zijn specialisme maar een beperkte kijk op haar onderzoeksobject geeft, en dat samenwerking met andere specialisten tot betere resultaten zal leiden. Het ontbreekt waarschijnlijk aan mechanismen om die samenwerking tot stand te brengen.
    p.s. Het verschil tussen basisonderwijs en primair onderwijs is dat het primair onderwijs ook het speciaal onderwijs aan 4-12 jarige omvat. Voor de benaming van het onderwijs en 4 en 5 jarigen maakt dit weinig uit. Inhoudelijk is er overigens een groot verschil tussen bewaarschool en basisonderwijs.

    1. FrankB

      “Ik kan me nauwelijks voorstellen …..”
      Gegeven uw religieuze achtergrond en het daarbij behorende mensbeeld vind ik dit getuigen van verbazingwekkende naïviteit. Dus zal ik u een voorbeeld uit ongelovige, natuurwetenschappelijke kring geven, van een bekende Amerikaan.

      http://hopsblog-hop.blogspot.com/2016/01/fact-checking-neil-degrasse-tyson.html

      Let erop hoeveel missers de man, wiens expertise in zijn eigen specialisme boven alle twijfel verheven is, begaan heeft binnen zijn eigen tak van wetenschap, de natuurkunde. Uw “zeker in de alfa en gammawetenschappen” is al helemaal verbijsterend. Zitten daar supermensen of zo? Werkelijk, ik sta paf dat iemand voor wie de zondige aard (om het weer in uw religieuze termen te verwoorden) centraal staat in zijn mensbeeld nu plotseling een enorme groep bij voorbaat vrijpleit van ijdelheid.

    2. Ik vrees met grote vreze dat oudheidkundigen perfect in staat zijn te negeren hoe beperkt hun visie is. Archeologen zijn totaal niet geïnteresseerd in wat classici doen; classici beschouwen archeologie als hulpwetenschap, niet als iets dat ze serieus hoeven nemen.

      Pro forma wil men wel iets brommen over meer samenwerking, maar ik ben niet op de hoogte van ook maar één voornemen om de gescheiden onderzoeksscholen te fuseren. Hoewel ze complementair zijn en elkaar verrijken.

  3. Jeroen

    Ik sluit niet uit dat ik hem op een mooie ochtend ‘Satyrdag’ zal noemen, maar nooit… nooit zal het voor mijn gevoel de laatste dag van de week zijn.

    1. FrankB

      Voor mensen met een eigenaardige belangstelling voor wiskunde, zoals ik, maakt het totaal niet uit welke dag u de laatste van de week noemt. Dat heb je met cycli. Op soortgelijke wijze kunt u elk punt van een cirkel de laatste en/of de eerste noemen.

      1. In een computerprogramma is het ook nog mogelijk zondag als nulde of zevende dag te beschouwen. Bij een grote operatie die het mainframe systeem van de RDW naar een systeem van Windows servers overzette zorgde dit voor een probleem: de overgang vond plaats op Zondag, maar alle grote voorafgaande testen waren niet op Zondag gedaan, zodat dit verschil niet in beeld kwam.

        Het hele systeem werkte, alleen had geen enkele klant permissie om op de nulde dag (gerapporteerd door het Windows systeem) transacties uit te voeren. In de toegangsdatabase was dat als zevende dag geregistreerd.

        Gelukkig bestond er nog een configuratieinstelling uit de testperiode om de controle op toegang per dag zolang uit te zetten, zodat de politie haar controles kon blijven uitvoeren terwijl de programmatuur aangepast werd.

      1. Willem Vermeer

        En, ook leuk, de hele Slavische wereld benoemt dinsdag en donderdag met woorden die oorspronkelijk ’tweede’ resp. ‘vierde’ betekenden, en vaak nog steeds betekenen, bv. Russisch vtornik/vtoroj en chetverg/cetvertyj. Dat werkt dus vanuit maandag als de eerste dag. Of ze RK of Orthodox zijn maakt niet uit. Geen idee hoe het zit.

          1. Willem Vermeer

            Nou ben ik dom bezig, want vrijdag hoort er bij met “vijf”, dus “pjatnica”/”pjatyj”.

            Even een momentje ontoelaatbaar schmierend (maar het is toch feest) is het hele circus als volgt, te beginnen met zondag: “nietwerkdag”, “nanietwerkdag”, “tweedag”, “midden”, “vierdag”, “vijfdag”, “sabbath”. Het Russisch heeft “opstanding” in plaats van “nietwerkdag”, waardoor je iedere week opstanding hebt en waardoor “nanietwerkdag” z’n point zou verliezen, ware het niet dat dat voor de meeste sprekers wel een ondoorzichtig woord zal zijn omdat het woord voor ‘werken’ inmiddels ‘doen’ is gaan betekenen. En het woord “nietwerkdag” (of dus “nietdoendag”) is bij de Russen het gewone woord voor ‘week’ geworden. Waarschijnlijk is heel makkelijk te vinden hoe dit zo gekomen is, maar ik zou toch niet weten waar je dan moet zoeken. Toen de Hongaren zich in goed onderling overleg met de autoriteiten in Constantinopel vanuit steppenland vestigden in de later naar hen genoemde Laagvlakte, namen ze het over en zo krijg je artistieke hoogstandjes als “czütörtök” voor ‘donderdag’. Maar ‘vrijdag’ is gewoon péntek, daar kan een mens nog bij. 🙂

      2. Roger Van Bever

        Dat is ook zo in het Portugees:

        Os dias da semana De dagen van de week

        Segunda-feira Maandag
        Terça-feira Dinsdag
        Quarta-feira Woensdag
        Quinta-feira Donderdag
        Sexta-feira Vrijdag
        Sábado Zaterdag
        Domingo Zondag

        Behalve in het weekeinde krijgen de namen van de dag dus een rangtelwoord. Van de naam van maandag kun je afleiden dat Zondag de eerste dag van de week is voor de Portugezen. Feira komt waarschijnlijk uit het Latijn via het Galicisch en heeft de betekenis van markt of feest, maar dat leidt te ver.

  4. Frans

    En toch snap ik iets niet. Als de vraag wie er gelijk heeft over Kessel triviaal is, waarom is het onderzoek ernaar dan zo verschrikkelijk belangrijk?
    “Was het hier een heiligdom of een slagveld?”
    “Kan me niet schelen! Laten we het gaan onderzoeken!”

    1. Ik denk ook dat het belangrijk is. Kessel, Hermeskeil en Thuin bieden de empirische data om de theoretische vraag naar de aard van een oudheidkundig bewijs te beantwoorden. Maar dan moet die theoretische vraag wel worden gesteld.

      Laat ik het anders formuleren. Om Roymans’ interpretatie te toetsen, moeten we een maatstaf hebben. Die hebben we momenteel niet omdat historici/classici en archeologen met de rug naar elkaar gaan. Zolang dat zo is, zijn zowel Roymans’ interpretatie als de kritiek daarop, ontoetsbaar, zinledig en onwetenschappelijk. En die situatie is des te gênanter omdat we dankzij de drie genoemde opgravingen de data beginnen te krijgen om het vraagstuk aan te pakken.

      1. Robert

        “De vraag wie in dit voorbeeld gelijk heeft – de archeoloog of de historicus, Roymans of zijn critici – is triviaal.”

        Oneens. Of dit ‘yet another’ tempel is of een slagveld, is bepaald niet triviaal. En om die reden moet het bewijs van een slagveld (van dhr. J. Caesar of iemand anders) ook sluitender zijn dan ‘er liggen hier veel botten’. Ik chargeer natuurlijk, maar de staat van de slagveldarcheologie is tegenwoordig van zo’n standaard dat er wat meer voor nodig is om een vondstplek aan te wijzen als slagveld, terwijl het zelfde bewijs een aantal jaren eerder nog kon doorgaan voor heiligdom. Bestaat het cohort van Roymans’ critici alleen uit historici?

        Waar de archeoloog Ken Dark onlangs nog werd weggezet als een auteur die met sensatie vlak voor Pasen ‘een boek te verkopen had’ vraag ik mij af of de archeoloog Roymans nu zoveel meer hard bewijs voor zijn stelling had voordat hij de publiciteit zocht met zijn ‘slagveld van Julius Caesar’.

        1. Veel opmerkingen tegelijk.

          1) Dat een vondstencomplex dat eens als heiligdom werd geïnterpreteerd later een slagveld blijkt te zijn, is het soort herinterpretaties dat normaal is in het proces van kennisverwerving dat wetenschap is. Het is dus geen argument.

          2) Slagveldarcheologie is verder dan vroeger, zeker, maar je laat een secundum quid weg: dat we te maken hebben met een verspoelde plek. Dat is de argumentatie voor zover binnen de archeologie.

          De crux is een ander: er is geen standaard waartegen we kunnen meten. Dat is dus meta-archeologie, om zo te zeggen. De Nederlandse archeologen en historici/classici hebben het maximalisme/minimalisme-debat laten rusten. Zolang dat zo blijft, is ieder antwoord zoiets als zeggen dat het naar deze of gene ster “zeventien” is, zonder dat je zegt of dat lichtjaren of parsecs of iets anders is. Je weet simpelweg niet wat het gewicht is van je data.

          Overigens hebben de vondsten in Thuin en Hermenskeil de negatieve heuristiek wel veranderd, zodat (1) mogelijk werd. We staan nu beter voor een nieuwe discussie over maximalisme/minimalisme dan vroeger.

          3) Hoe hard het bewijs van Roymans is, is dus afhankelijk van (2). We kunnen er simpelweg geen zinnig woord over zeggen en moeten óf accepteren dat de concrete wetenschap faalt en dat we de wetenschap moeten hervormen (dat is mijn standpunt) of berusten in zinledige discussies, d.w.z. discussies over stellingen die niet zinvol te toetsen zijn.

          4) Het zou fijn zijn als de Nederlandse archeologen, classici en historici eens achter hun oren krabden en zeiden: “De opleidingen zijn al vijfendertig jaar te kort, we hebben een complete generatie onvoldoende opgeleide wetenschappers, wat willen we nu?” Zolang de opleidingen vier jaar blijven, houden we welles/nietes-spelletjes over de interpretatie van deze of gene data en heeft Halbe Zijlstra achteraf gewoon gelijk toen hij zich afvroeg wat hij aanmoest met musea vol opgegraven potten en pannen.

          We kunnen natuurlijk ook gewoon de opleidingen herstellen, zorgen dat wetenschapsleer weer een belangrijk vak wordt en verhinderen dat we ons bezig blijven houden met zinledige discussies.

  5. Henk Ras

    Toen we nog op zaterdag werkten en naar school gingen (in ieder geval de ochtenden), gold – ik spreek over de jaren vijftig vorige eeuw – : Donderdag, o Donderdag, o schoonste dag der dagen,
    ’s morgens nog een halve week, ’s avonds nog twee dagen!

  6. Macel Meijer Hof

    Bij de dagen der week een kleine filosofische overweging: Beginnen we de week met rusten of sluiten we daarmee af ? NB: Jerusalem heeft het moeilijk.
    Dit leidt ons naar vraag twee: Is bidden gelijk te stellen aan mediteren (hier: Zoeken naar innerlijke rust), of daar minstens aan verwant. Wat denkt U ?

    1. Martin

      Ik ben niet gelovig, maar vind Schubert’s Ave Maria op de piano prachtig. Het is het gevoel dat je er bij krijgt. Vooral de volgorde Bes-majeur naar G-mineur doet het. Dat klinkt als smeken. Waarom heeft muziek zo’n invloed op ons?

  7. Roger Van Bever

    …Er zou wat zijn gewonnen als het onderscheid tussen multi- en interdisciplinariteit terugkeerde…

    Dat zou ook impliceren dat alle disciplines, die met het duiden van een vondst waarvan de duiding problematisch is, te maken hebben, van meet af aan samenwerken, het probleem identificeren en er samen uit proberen te komen. Dan is er pas sprake van samenwerking. Dan moeten alle medewerkers aan een bepaald vraagstuk op zijn minst een notie hebben van elkaars methoden. Ik neem aan dat dit jouw boodschap is en ik ben het er helemaal mee eens!

    Hierbij een korte samenvatting (uit de kunstwereld) van het verschil tussen multi- en interdisciplinariteit: https://www.ahk.nl/media/ahk/docs/lectoraat/samenwerken.pdf

    Kan het zijn dat de verschillende disciplines die interdisciplinair zouden moeten werken door de universiteiten gewild/ ongewild zodanig van elkaar gescheiden worden, dat de bagage bij elke discipline om ‘mee te doen’ met de andere eenvoudigweg niet meer voldoende is? Dit is natuurlijk een retorische vraag want ik ken jouw standpunt in deze. Wat mij wel intrigeert is wie de inhoud van het curriculum van de verschillende studies aan de universiteit bepaalt. Ik ben niet in de positie om te weten welke rol de universiteit en het Ministerie van Onderwijs hierbij spelen.

    Er zijn voorbeelden van ‘interdisciplinaire’ studies die wél slagen:
    Zie: https://www.wikiwand.com/nl/Interdisciplinariteit

    Ik las ook dat er landen zijn waar je een interdisciplinaire studie kunt doen (in de VS, dacht ik).

  8. Perzisch idem:

    zondag: jek-sjambe
    maandag: do-sjambe
    dinsdag: se-sjambe
    woensdag: tsjahar-sjambe (toevallig weet ik dat dat ook zo is in het Turks)
    donderdag: pandj-sjambe
    vrijdag: djome (ok dat is Arabisch)
    zaterdag: sjambe

Reacties zijn gesloten.