In een eerder stukje verwees ik naar de Dode-Zee-rol die bekendstaat als 4Q525 of 4QBéatitudes. Voor wie de telling niet kent: 4Q verwijst naar de vierde grot van Qumran, daarna volgt een nummer of een naam. In dit geval dus 525 of, zoals de Franse geleerde die de tekst publiceerde het fragment noemde, Béatitudes.
Ik heb er onlangs bij een podcast over gesproken en zei toen dat het mogelijk was dat deze tekst, die wel enige parallellen heeft met de Zaligsprekingen uit de Bergrede, niet per se het model hoefde zijn van de christelijke tekst. Het kon ook andersom zijn, opperde ik, omdat het fragment niet scherp gedateerd is. Er is geen koolstofdatering. Een vroege versie van Jezus’ woorden kon heel wel de auteur van een late Dode-Zee-rol hebben beïnvloed. Die gedachte was een improvisatie in de studio en ik had het beter niet kunnen zeggen, want de tekst is paleografisch gedateerd in de Herodiaanse periode.
Vage datering
Paleografische dateringen zijn berucht vaag, nog vager dan koolstofdateringen. Het principe is dat als twee handschriften op elkaar lijken, ze ook wel even oud zullen zijn. Dat is een erkend subjectief oordeel. De handschriften van de diverse antieke auteurs variëren immers onderling net zoveel als onze handschriften, hoewel we allemaal op de basisschool hebben leren schrijven met dezelfde standaardletters. Ik weet dat mijn eigen letters Q ouderwets overkomen. Gelukkig werken paleografen met alle letters van het alfabet, dus de methode is niet principieel onbetrouwbaar. Maar het kan beter.
De handschriften van de Dode-Zee-rollen zijn in drie tijdvakken ingedeeld: pre-Herodiaans, Herodiaans en post-Herodiaans. Eén probleem is het vergelijkingsmateriaal: we hebben namelijk alleen maar de Dode-Zee-rollen. Een ander probleem is dat als klerken een tekst er voornaam uit wilden laten zien, ze weleens een ouderwets lettertype imiteerden, ongeveer zoals De Telegraaf in de kop een gotische letter gebruikt. En de Poezenkrant. Zoiets heet een “archaïserende hand” en maakt het lastig een tekst te dateren.
Weer een andere complicatie is de communicatie tussen geleerden. Traditioneel werken paleografen met tabellen waarin typerende, goed herkenbare lettervormen staan, bijvoorbeeld twintig representatief geachte A’s, twintig B’s enz. Zolang onderzoekers dezelfde tabel gebruiken, kunnen ze met elkaar communiceren over dateringen en auteurschap, maar de keuze van wat als typerend mag gelden, is subjectief. Bovendien zijn zowel de omvang van een paleografische tabel als het menselijk vermogen zich zo’n tabel te herinneren begrensd.
Digitale paleografie
Paleografie is hierdoor voor een deel Fingerspitzengefühl en het is wenselijk het subjectieve element zo klein mogelijk te maken. Gelukkig kan een computer eindeloos grote hoeveelheden data verwerken. Dat gaat steeds beter en heet digitale paleografie. Ik schreef er onlangs over in het NRC Handelsblad. Het is jammer dat iedereen bij die doorbraak lette op de Dode-Zee-rollen, want als het joods is, trekt het altijd wat meer de aandacht. Het is echter feitelijk belangrijk dat we nu alle oude teksten eindelijk met een sterk verminderde mate van subjectiviteit kunnen bestuderen.
Besluit
Goed. Ik kan nu zeggen dat het onderscheid tussen pre-Herodiaans, Herodiaans en post-Herodiaanse wel erg grof is. Ik kan ook zeggen dat 4Q525 geschreven kan zijn in een archaïserende hand. Ik kan tevens zeggen dat we pas na digitaal-paleografisch onderzoek echt iets weten over 4Q525.
Maar de simpele waarheid is dat ik zulke dingen alleen zou zeggen om vast te houden aan het idee dat de Zaligsprekingen van Jezus de sekte van de Dode-Zee-rollen kunnen hebben beïnvloed. Maar erg waarschijnlijk is dat niet want zó vaag is het onderscheid tussen Herodiaans en post-Herodiaans nou ook weer niet. Het is dus beter gewoon toe te geven dat wat ik zei alleen mogelijk is met een speciale theorie en daarom feitelijk weinig aannemelijk is.
De podcast is overigens vermoedelijk best geslaagd. Later meer.
[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]
Hoe zit het met ijken, dwz.het vergelijken van paleografische dateringen met andere, waarvan we weten dat ze betrouwbaar zijn?
Dat is waardoor de laatste jaren steeds duidelijker is geworden hoe vaag ze zijn. Denk hierbij aan dateringen aan de hand van dagtekeningen van ambtelijke stukken en scherpe koolstofdateringen. Soms ook vondsten met dateerbaar aardewerk.
Het is niet zo dat paleografie onbruikbaar is, zeker niet. Maar het is wel een feit dat een papyrus uit een gecontroleerde opgraving met aardewerk meestal scherper te dateren valt en dat is dus een van de vele redenen waarom unprovenanced teksten minder waarde hebben. Onderzoekers moeten er gewoon van afblijven.
De Mainzer Beobachter had vroeger ook zo’n archaïserende titel, die ik mooier vond dat de huidige. Oude boeken, oude kaarten, oude prenten…vaak zoveel mooier dan moderne, functionelere equivalenten.
Ik vind Gotische letters knap lelijk.