
Volgens de etymologiebank is een reptiel een “kruipend dier”. Het woord komt van het Latijnse reptilis, dat op zijn beurt afgeleid is van het Latijnse werkwoord repere, “kruipen”. Dat klinkt allemaal heel toepasselijk. We vinden echter geen bewijs voor het bestaan van dit woord in het klassieke Latijn. Het komt dan ook niet voor in woordenboeken van het klassieke Latijn. Hoe kan dat?
Vetus Latina en Vulgaat
We vinden het woord reptilis voor het eerst in vertalingen van de joodse Bijbel, dus pas in de Late Oudheid. De joodse Bijbel is grotendeels in het Hebreeuws geschreven. Al in de Oudheid kenden niet alle joden Hebreeuws meer, daarom ontstond er vanaf de derde eeuw v.Chr. een vertaling in het Grieks, de zogenaamde Septuagint. Met de komst van het christendom ontstond er behoefte aan een Latijnse vertaling van de Bijbel, en dat gebeurde vanuit het Grieks, de lingua franca van die tijd. Deze vertaling vanuit de Griekse Septuagint wordt de Vetus Latina genoemd.
Hieronymus (ca. 347-420) zag in dat je eigenlijk van de brontaal moet uitgaan en heeft daarom de Bijbel opnieuw in het Latijn vertaald, dit keer vanuit het Hebreeuws (voor de joodse Bijbel). Deze vertaling wordt de Vulgaat genoemd. In de vertaling van Hieronymus over de zesde scheppingsdag lezen we:
God zei: “De aarde moet allerlei levende wezens voortbrengen: vee, kruipende dieren (reptilia) en wilde dieren.” En zo gebeurde het. God maakte alle soorten in het wild levende dieren, al het vee en alles wat op de aardbodem rondkruipt (reptile). En God zag dat het goed was. (Genesis 1.24-25, NBV)
Hieronymus vertaalt het Hebreeuwse woord voor “kruipende dieren” hier met reptilia, een woord dat niet in het klassieke Latijn voorkomt. Hoe komt hij daar dan bij? Als we de oudere Latijnse Bijbelvertaling nakijken, de Vetus Latina, zien we hier ook al reptilia staan. De onbekende vertaler stond voor het probleem, dat hij niet wist hoe hij het Griekse woord herpeton (“kruipend dier”), dat als sinds Homerus bekend is, in het Latijn moest vertalen. Er was gewoon geen geschikt woord in het Latijn. Dus maakte hij een bijvoeglijk naamwoord afgeleid van het werkwoord repere “kruipen”. Hieronymus heeft uit de Vetus Latina reptilis als vertaling overgenomen.
Het Latijnse woord reptilis, of in het meervoud reptilia, werd dus gevormd om deze bijbelse teksten uit het Grieks of Hebreeuws te vertalen. Er zijn vierentwintig Bijbelpassages waarin het woord reptilis voorkomt. In het Grieks komen overal vormen van herpeton voor, in het Hebreeuws komen twee woordstammen voor: enerzijds een werkwoord dat “snel glijden” betekent, d.w.z. kruipen of zich met kleine stappen voortbewegen, met een ervan afgeleid zelfstandig naamwoord (“kruipend of glijdend dier”), anderzijds een zelfstandig naamwoord dat “een zwerm kleine dieren” betekent.
Reptielen op aarde
In het Bijbelcitaat “alles wat op de aardbodem rondkruipt”, klinkt “op de aardbodem” ons wat overbodig in de oren, omdat je toch alleen op de aarde kan kruipen, maar zo werd het in de Oudheid niet ervaren:
Hij (God) zei niet gewoon: “kruipende dieren”, maar voegde eraan toe: “alle kruipende dieren van de aarde”; dus “van de aarde”, aangezien zij ook in het water bestaan. (Augustinus, De Genesi ad litteram, p. 76, 12)
Augustinus (354-430) legt de Bijbelpassage uit: reptilia alleen zou niet duidelijk genoeg zijn, daarom wordt er expliciet bij vermeld alle reptilia van de aarde. Want ze bestaan ook in het water.
Reptielen in het water
Hoe zit dat? Een paar verzen eerder staat er in het scheppingsverhaal in Hieronymus’ vertaling:
God zei: “Het water moet wemelen van levende wezens (reptile), en boven de aarde, langs het hemelgewelf, moeten vogels vliegen.” (Genesis 1.20)
In Hiëronymus’ vertaling en die van zijn voorgangers staat reptile voor de zwermen levende wezens die kennelijk in het water leven. En ook in de psalmen leven reptilia blijkbaar in het water, opnieuw in vele vertalingen.
Zie hoe wijd de zee zich uitstrekt. Daar wemelt het, zonder tal, van dieren, klein en groot. (Psalm 104.25; NBV)
Vooral bij teksten die zo belangrijk waren voor de liturgie van die tijd, zoals het scheppingsverhaal en de psalmen, was Hieronymus waarschijnlijk geneigd zich aan te passen aan zijn voorgangers en hetzelfde woord reptilia te gebruiken, ook al moet hij geweten hebben dat het geen klassiek Latijn was. Auteurs uit de Oudheid stelden zich echter ook vragen bij het gebruik van een woord dat “kruipen” als stam heeft voor dieren in het water. Ambrosius (339-397) probeert een uitweg te vinden:
We weten dat slangensoorten reptilia worden genoemd omdat ze over de aarde kruipen. Maar veel meer heeft alles wat zwemt het uiterlijk of de aard van het kruipen. (Ambraosius, Hexameron 5, 1, 4)
Zwemmen werd blijkbaar als een zelfde soort actie gezien als kruipen, dus reptilia kunnen ook zwemmende dieren zijn.
Reptielen toch eerder landdieren
Met uitzondering van deze twee bijbelse passages met de pogingen tot uitleg door antieke geleerden werden reptilia voornamelijk gezien als landdieren. Maar dan is er de vraag welke precies. Isidorus van Sevilla (560-636) zegt
Maar zij die op vier poten staan, zoals hagedissen, worden geen slangen genoemd, maar reptilia. Slangen zijn ook reptilia, omdat ze op de buik en borst kruipen. (Isidorus, Origenes 12.4.3)
Slangen en hagedissen zijn dus een soort reptilia. Reptilia kruipen dan op kleine pootjes of op hun buik.
Reptielen zijn bijbelse wezens
Ons woord reptiel komt van het Latijnse reptilis, “kruipend”, of als zelfstandig naamwoord “de kruipende”. Het werd gevormd om de Bijbel te vertalen, verwijzend naar de “kruipende dieren” zowel op aarde als in het water. Het omvat dus wat wij zoölogisch reptielen, amfibieën, insecten en ongewervelde dieren noemen, die vooral op het land maar ook in het water leven. Het zou dus niet juist zijn om reptilis in de Bijbel te vertalen als “reptiel”, aangezien deze term in de moderne tijd veel beperkter is. Daarom staat in moderne Bijbelvertalingen vaak “kruipende dieren”.
[Ik ben niet in Nederland. Daarom deze fascinerende gastbijdrage van Josine Schrickx. Dank je wel Josine!]
Misschien past ‘glijden’ beter. Van vissen kan je bezwaarlijk zeggen dat ze kruipen, maar zowel slangen als vissen kunnen glijden.
Interessant Josine. Ik vroeg me af waar dan ineens de t in reptiel vandaan komt. Dat kon ik met mijn 3 jaar latijn op de middelbare school niet plaatsen. Enig googlen leverde de adjectivum verbale op, het bijvoelijk werkwood zeg maar, wat -teos als uitgang geeft. Klopt dat?
De -t- hoort bij het achtervoegsel -tilis, dat zoveel betekent als ‘in staat tot’ en wordt toegevoegd aan de praesensstam van het werkwoord, vb. volā-tilis ‘in staat tot vliegen’ = ‘vliegend, gevleugeld’. Rēp-tilis = ‘in staat tot kruipen’ = ‘kruipend’.
Voor meer uitleg over dit soort bijvoeglijke naamwoorden: https://www.academia.edu/32867275/Latin_deverbative_adjectives_with_the_suffixes_bilis_ilis_and_tilis