
De Romeinen, zo schrijven Luuk de Blois en Bert van der Spek in Een kennismaking met de oude wereld, hadden in de eerste helft van de tweede eeuw v.Chr. twee vormen van machtsuitbreiding.
- Een westelijke: in Gallië en Iberië vormde Rome meteen provincies die het met kleine legers beschermde tegen onrustige stammen.
- Een oostelijke: tegen de hellenistische staten en stadstaten koos Rome voor een politiek van verdeel-en-heers.
Dat laatste kwam deels door Romeins respect voor de Griekse cultuur en die houding was, zo constateren De Blois en Van der Spek, te “vergelijken met de houding van de Assyriërs tegenover Babylon”. Een mooi en cruciaal terzijde! Het illustreert dat er minder is dat het oude Nabije Oosten van de klassieke Grieks-Romeinse wereld scheidt dan dat ze verbindt.
Cynisme
Twee vormen van Romeinse machtsuitbreiding dus. Zo moeten eerstejaarsstudenten het leren. En op het werkcollege leren ze dan de nuances. Dan kan de docent wijzen op het cynisme waarmee de Romeinen optraden in Griekenland. Na de Tweede Macedonische Oorlog (200-197) verklaarde de Romeinse generaal Titus Quinctius Flamininus de Griekse stadstaten “vrij en autonoom”. Propaganda volgens het hellenistische boekje, denk je dan, maar dat is het niet.
Primo, Flamininus wist dat de Grieken meteen ruzie zouden krijgen, dat iemand dan de Seleukidische koning Antiochos III de Grote erbij zou halen en dat iemand anders dan weer de Romeinen zou uitnodigen. Je hoeft geen Bobby Fischer te zijn om zes zetten vooruit te denken. Flamininus wees Griekenland aan als toekomstig krijgstheater. Het cynisme, het cynisme.
Secondo, De Blois en Van der Spek wijzen er terecht op dat een bevrijding in Romeins recht betekende dat je cliënt was van je bevrijder. Dat was bij de Grieken niet zo. Vrij was volledig vrij. Flamininus gaf dus een signaal af dat misverstanden in de hand werken moest. Polybios, die de gebeurtenissen als kind meemaakte, constateerde terecht dat de Romeinen al een kleine eeuw in alle oorlogsactiviteiten volledig geoefend waren – dus inclusief het diplomatieke spel waarmee je andere partijen op het verkeerde been zette. Die Diplomatie ist eine bloße Fortsetzung der Krieg mit anderen Mitteln.
Terzo, wat betekende het dat Flamininus vrijheid en autonomie toezegde? Hij passeerde de Senaat en regelde ter plekke zaken zonder acht te slaan op de details van het staatsrecht.
Quarto, om er geen misverstand over te laten bestaan dat een conflict met het Seleukidische Rijk was beoogd, breidde de Senaat, toen die het initiatief van Flamininus bevestigde, de vrijheid en autonomie uit tot de Griekse stadstaten in Azië.
Massinissa
De Blois en Van der Spek noemen uiteraard ook de Derde Punische Oorlog. En ik ben heel blij dat ze onvermeld laten dat Cato de Oudere elke toespraak zou zijn geëindigd met de oproep Karthago te verwoesten. Alsof één senator in staat zou zijn een oorlog te ontketenen. Wijselijk besteden De Blois en Van der Spek er geen aandacht aan.
Maar waarom begon die oorlog dan? Dat blijft in het midden en ik vermoed dat de argeloze student een verband legt met de eerdere opmerking in het handboek dat de Romeinse republiek een martiaal karakter had. De Romeinen veroverden landen omdat het nu eenmaal hun aard was. Maar dat is niet waar. De feitelijke reden is vermoedelijk dat koning Massinissa van Numidië te machtig werd. Zou hij Karthago verwerven, dan was aan de overzijde van de Middellandse Zee een potentiële vijand opgestaan die even machtig was als Karthago. De Derde Punische Oorlog was, heel cynisch, een proactieve defensieve maatregel. Niks Cato.
En het westen
Anders dan in het hellenistische oosten annexeerden de Romeinen de gebieden in het westen meteen, schrijven De Blois en Van der Spek. Logisch, er waren metaalmijnen. Kengetal: het Iberische zilver vormde 20% van de jaarlijkse Romeinse staatsinkomsten. De oostelijke gewesten hadden zoiets niet te bieden, dus die hoefde je niet meteen te annexeren.
Als ideaaltypen zijn de twee vormen van Romeinse machtsuitbreiding correct, maar de werkelijkheid was natuurlijk complexer. Eén nuance is dat Rome volop diplomatieke contacten had met Gallische stammen. Vorige week noemde ik de Cenomanen en de Veneten. Marseille, dat een aanzienlijk deel van de Provence besloeg, was een andere staat in Romes invloedsfeer. Op het Iberische Schiereiland speelde hetzelfde.
Een tweede nuance is dat we nauwelijks iets weten over de diplomatieke contacten tussen Rome en de Iberische gebieden. In de Wereldgeschiedenis van Polybios was die informatie wel opgenomen, maar bij de overlevering van die tekst is vooral gekeken naar de Griekse aangelegenheden. Gelukkig hebben we een voor de Byzantijnse keizer Constantijn VII Porfyrogennetos (r.913-959) gemaakt uittreksel over het uitbreken van een Spaans conflict. De inhoud oogt niet wezenlijk anders dan de hellenistische diplomatie. Al kan dat natuurlijk weer de reden zijn waarom de Byzantijnse epitomator precies dit fragment kopieerde.
Een derde nuance is dat de Iberische en Gallische stamsamenlevingen waarvan de handboekauteurs het bestaan veronderstellen, een stuk stedelijker waren dan aangenomen. Het zilverland was al in de late derde eeuw (en mogelijk eerder) volledig geïntegreerd in de Mediterrane wereld. Daarover een andere keer.
Tot slot
Nog wat laatste aantekeningen. Het is jammer dat het handboek niet noemt dat in de Griekse wereld het verzet tegen de Romeinse machtsuitbreiding vaak kwam van gefrustreerde aristocraten die steun vonden bij de verarmde bevolking. Het illustreert een punt dat het handboek wel maakt: het Romeinse imperialisme was in alle windstreken een samenwerking tussen de Italische en de lokale elites. De Romeinse machtsuitbreiding is niet alleen het verhaal van een expanderende, agressieve macht, maar ook van een steeds meer verknoopte Mediterrane elite.
Verder: Scipio Africanus had geclaimd een draadje te hebben met Het Hogere. Flamininus stond er niet boven goddelijke eerbewijzen aan te nemen en liet munten slaan met zijn portret erop. Nog in Ploutarchos’ tijd was er een priesterschap in naam van de Romeinse generaal. We zagen al dat Flamininus zich weinig bekreunde om het staatsrecht. Het waren voorboden van een type generaal dat Rome een eeuw later bijna ten gronde zou richten.
Tot slot: de auteurs van het handboek verwisselen Titus Quinctius Flamininus met Gaius Flaminius. Vergissingen zijn onvermijdelijk maar dat dit zes herdrukken en een paar buitenlandse vertalingen lang niemand is opgevallen, is toch wel verrassend.
Over dat Griekse verzet tegen de Romeinen mag je van mij ook een stukje schrijven. Want het mij staat het stereotype beeld bij dat de Grieken uitgeblust waren en het allemaal wel best vonden.
” Het zilverland was al in de late derde eeuw (en mogelijk eerder) volledig geïntegreerd in de Mediterrane wereld. ”
Ik blijk nog steeds moeite te hebben met het losse gebruik van termen als “de late derde eeuw” in stukjes over de oudheid. Ik zou het gebruik van aanduidingen als voor en na Christus, CE en BCE, of AD en BC zeer waarderen. En ja, ik begrijp best dat in het stuk hierboven v. Chr, BCE of BC wordt bedoeld.
Hannibal en de Flaminii.
Het hoofdstukje “Twee vormen van Romeinse machtsuitbreiding” in ‘Het Handboek’ p. 218 ev blinkt niet uit door helderheid. Er wordt o.a. nogal wat ‘out of context’ met jaartallen gestrooid.
Maar het ten tonele voeren van Gaius Flaminius, die sneuvelde in de slag met Chann.i-Ba’al bij het Trasimeense meer, is een vette fout.
NB. Naar deze Gaius is de via Flaminia genoemd, een uitvalsweg uit Rome zoals de Mainzer Beobachter opmerkt:
https://mainzerbeobachter.com/2021/01/16/de-via-appia-en-wat-dies-meer-zij/
Het gaat hier echter niet om Gaius Flaminius; dat is een (NB in vette rode letters) verschrijving.
Bedoeld is Titus, de vijfde Flaminius. Het optreden van deze Flaminius betekende het einde voor Chann.i-Ba’al (Hannibal).
Overigend ben ik van mening dat het Massinissa verhaal dat blijft terugkomen op de MB het is niet perse overtuigend is.
Overigens.