Tiberius Sempronius Gracchus

Afgietsel van een inscriptie van de landverdeling van Tiberius Sempronius Gracchus (Museo nazionale della civiltà romana, Rome)

In mijn reeks over het handboek van De Blois en Van der Spek, Een kennismaking met de oude wereld, heb ik vorige week behandeld hoe in de tweede eeuw v.Chr. de situatie in Italië veranderde. De Romeinen konden graan goedkoper importeren uit Tunesië en Sicilië, niet alle boeren konden overschakelen op olijven, druiven en fruit; en bovendien waren de boeren, als dienstplichtigen die vaak lang van huis waren, kwetsbaar voor financiële problemen. Veel boerderijen kwamen in handen van grootgrondbezitters, die hun uitgestrekte landerijen lieten bewerken door slaven. Deze herenboeren bezaten ook gepacht staatsland, dat ze vaak al zo lang beheerden dat niemand nog wist of een bepaalde akker eigendom was of niet.

De boerenstand was in de problemen. Of althans, dat melden de bronnen. Die noemen ook de consequentie: dat steeds minder mannen voor krijgsdienst oproepbaar waren. Het lot van de boeren liet de senatoren vermoedelijk koud, maar het feit dat er minder soldaten waren, raakte ook hen. Zonder leger vielen immers geen zeges te behalen of triomftochten te houden, en was het onmogelijk te rivaliseren met andere senatoren. De man die het probleem agendeerde, heette Tiberius Sempronius Gracchus.

Tiberius Sempronius Gracchus

Hij behoorde tot een voorname familie. Zijn vader was een oorlogsheld – zijn standbeeld stond op een prominente plek op het Forum – en zijn moeder Cornelia was de dochter van de Cornelius Scipio die Hannibal had verslagen. Bovendien was Tiberius de zwager van Romes beste generaal, Publius Cornelius Scipio Aemilianus, de man die Karthago had verwoest.

Het is zeker dat Tiberius zijn plannen niet opperde zonder medestanders te hebben gemobiliseerd. Zijn voorstel leek eenvoudig. De overheid moest aan boeren die land hadden verloren, staatsland ter beschikking stellen dat aan rijke mensen was verpacht. De complicatie was dat de grootgrondbezitters de gepachte landerijen veelal beschouwden als eigendom. Soms lagen hun voorouders er begraven. Zulk land opnieuw verdelen mocht naar de letter van de wet zijn toegestaan, en het mocht dan alleen mensen benadelen die zich heus wel konden redden, maar enigszins harteloos was het wel.

Bovendien waren, zonder werkelijk kadaster, de complicaties groot. Toch diende Tiberius de wet in 133 v.Chr. in. Hij deed dat als volkstribuun, een niet-senatoriële functie die inhield dat hij diende op te komen voor de belangen van de “gewone man”. Ploutarchos oordeelt:

Men zou denken dat er nooit een mildere en gematigdere wet tegen zoveel onrecht en hebzucht is ingediend. Want zij die bestraft hadden moeten worden voor hun ongehoorzaamheid, en met betaling van een boete de landerijen waarvan ze wederrechtelijk profiteerden hadden moeten teruggeven, hoefden slechts tegen een schadeloosstelling hun illegale bezittingen te ontruimen om daar hulpbehoevende burgers op toe te laten. (Tiberius Gracchus 9.2; vert. Meijer/Van Rossum)

Tiberius legde de wet voor aan de Volksvergadering, die haar aannam. Daarop bleek dat veel senatoren er, als direct getroffenen, alsnog tegen waren. Nu openbaarde zich een constitutioneel probleem: een wet kon van kracht worden verklaard door zowel de Senaat als de Volksvergadering, maar wat moest er gebeuren als die tot verschillende oordelen kwamen? Zoiets was vrijwel nooit voorgekomen.

Moord op het Capitool

Aanvankelijk accepteerden de senatoren hun verlies. Inscripties uit heel Italië getuigen van de activiteiten van de landverdelingscommissie, waarvan de broer van Tiberius, Gaius Sempronius Gracchus, lid was. Maar Tiberius had zich gehaat gemaakt: hij had al een collega laten afzetten en had zich herkiesbaar gesteld als volkstribuun om toe te zien op de naleving van zijn wet. Dit alles was hoogst ongebruikelijk.

De zaak escaleerde toen de koning van Pergamon zijn koninkrijk en vermogen per testament aan de Romeinen naliet. Tiberius stelde voor het geschonken geld te benutten om boeren te voorzien van startkapitaal. In de ogen van menige senator ging hij nu echt te ver, en op de verkiezingsdag kwam het tot ongeregeldheden. De gebeurtenissen worden beschreven door Appianus:

Gracchus verzamelde voor het ochtend werd zijn aanhangers en sprak met hen een teken af voor het geval er gevochten zou moeten worden. Daarna bezette hij de tempel op het Capitool, waar de stemming gehouden zou worden, en posteerde zich in het midden van de vergaderzaal. Toen hij werd gehinderd door de andere volkstribunen en de rijken, die niet wilden toelaten dat er over zijn herverkiezing zou worden gestemd, gaf hij het teken. Degenen die ervan op de hoogte waren begonnen plotseling te schreeuwen, en vanaf dat ogenblik begon het handgemeen. Sommige van Gracchus’ aanhangers beschermden hem als een soort lijfwacht, anderen bonden hun toga’s op, maakten zich meester van de bijlen en wapenstokken in de handen van de lijfwachten en braken die in stukken. Ze verjoegen de rijken met zóveel tumult en verwondingen uit de vergadering dat de volkstribunen in paniek wegvluchtten en de priesters de tempeldeuren sloten.

Velen sloegen halsoverkop op de vlucht en verspreidden de wildste geruchten. Sommigen beweerden dat Gracchus de andere volkstribunen had afgezet, want dat vermoedden ze omdat die zich niet lieten zien; anderen zeiden dat hij zich zonder stemming tot volkstribuun voor het volgend jaar had uitgeroepen.

Toen trokken de senatoren op naar het Capitool. Voorop liep Cornelius Scipio Nasica, de opperpriester. Luid schreeuwde hij dat ieder die het vaderland wilde redden hem moest volgen. De rand van zijn toga had hij om zijn hoofd geslagen, misschien om door zijn opvallende verschijning meer mensen mee te krijgen, misschien om voor hen die het zagen, als teken van oorlog, een soort helm te fabriceren, of om voor de goden te verbergen wat hij van plan was te gaan doen. Toen hij bij de tempel kwam en afging op de aanhangers van Gracchus, gingen dezen voor hem opzij uit respect voor zo’n vooraanstaand man en omdat ze samen met hem de senatoren zagen aankomen. Maar die ontrukten de aanhangers van Gracchus hun stokken, sloegen alle banken en het meubilair dat voor de vergadering was klaargezet aan stukken en gaven hen ervan langs, achtervolgden ze en gooiden ze in de afgrond.

In het tumult kwamen vele aanhangers van Gracchus om het leven en hijzelf werd gedood bij de deuren, naast de beelden van de koningen, toen hij probeerde om de tempel heen te lopen. ’s Nachts werden alle lijken in de Tiber gegooid. (Burgeroorlogen 1.15-16; vert. Simone Mooij)

Het was niet voor het eerst dat een Romeins politiek conflict gewelddadig was beslist, maar het bevel daartoe was altijd uitgegaan van het bevoegd gezag en niet van een opperpriester. Ook was het nog nooit vertoond dat senatoren een officiële functionaris lynchten. De senatoren verkeerden daarom in verwarring. Enerzijds haalden ze opgelucht adem nu iemand die wel erg invloedrijk dreigde te worden was uitgeschakeld, maar anderzijds durfden ze de landverdeling niet te staken.

[Wordt vervolgd; een overzicht van deze reeks over het handboek oude geschiedenis is hier.]

Deel dit: