
Wie mijn blog een beetje volgt, heeft inmiddels mijn fascinatie met Cádiz herkend: het eiland aan de rand van de wereld, waar de Feniciërs een tempel bouwden voor Melqart. Dat is meer een titel dan een godheid, want het betekent niets meer dan “stadskoning”.
Zoals in het moederland gebruikelijk, stonden er twee zuilen voor die tempel, de “zuilen van Melqart” dus. Hier eindigde de Mediterrane wereld, hier begon iets anders. De Grieken, die Melqart gelijkstelden aan hun Herakles, verplaatsten de naam naar de Straat van Gibraltar: de twee bergtoppen aan weerszijden zouden door Herakles óf van elkaar zijn gescheiden om er water binnen te laten, óf naar elkaar toe zijn getrokken om zeemonsters weg te houden uit de Mediterrane wateren. Het hielp niet, maar in elk geval: de Zuilen van Herakles markeerden opnieuw een eindpunt.
De vermiste tempel
Die tempel was van een van de beroemdste uit de oude wereld. Onze Griekse en Romeinse bronnen beschrijven puur Fenicische rituelen. Geen archeoloog wist echter waar dit heiligdom lag. Dat heeft alles te maken met het feit dat Cádiz aan de noordpunt lag van een lagune die sindsdien voor een groot deel is verzand. Wat vroeger een eilandje was, ligt nu onder vasteland, onder schorren of slikken of onder landaanwinning. In de coronatijd lijkt de locatie echter toch te zijn gevonden. U leest het hier nog maar even.
U hoeft niet bang te zijn dat u binnenkort wordt lastiggevallen met krantenkoppen als zouden archeologen het mysterie van de verloren tempel hebben opgelost en het Atlantis van Andalusië hebben geïdentificeerd. Het onderzoek zal nog even op zich laten wachten. De plek ligt in wat ook nu een lagune is; eb en vloed spelen hier een rol. Lastig werken.
Favissa
Toch zijn we niet helemáál machteloos want helemáál nieuw is de vindplaats niet. Ergens rond 600 v.Chr. – ruwweg op het moment waarop ook het noordelijkste eilandje van de stad is verwoest – heeft iemand besloten de votiefgiften uit de tempel weg te halen en te begraven. Dat gebeurde wel vaker: soms stond de cultusruimte gewoon zo tjokvol dat men de voorwerpen weghaalde en begroef. Dat heet een favissa. Daar komen de bovenstaande beeldjes vandaan.
Let wel: de theorie dat deze beeldjes uit een favissa komen, is ouder dan de identificatie van het heiligdom. Hier komen dus twee verschillende onderzoekslijnen samen, die allebei leiden naar dezelfde plek.
De vier beeldjes tonen Melqart, maar steeds anders. De meest linkse toont hem als de godheid Rešef, die deels over epidemieën en deels over oorlog gaat. De tweede foto, met de kegelvormige kroon, toont hem als Ba’al, een godheid die alle functies kon hebben. De derde foto toont Melqart met een bloem: beschermer van de vruchtbaarheid en elk jaar opbloeiende natuur. En tot slot een onidentificeerbare Melqart.
Het interessante is dat onze godheid diverse goden in zich verenigde. Het loopt bij de Feniciërs altijd een beetje in elkaar over. Waar wij naar de antieke godenwereld kijken alsof het een kabinet is met ministers die elk een eigen departement beheren – de zee, de liefde, de oorlog, de ambachten, de donder… – maakten ze in de Oudheid niet zulke scherpe grenzen.

Nog een Melqart?
Ik rond af met een plaatje van een Romeinse olielamp. Een man op een zeepaard. Dit zou ook Melqart kunnen zijn. Op munten uit Tyrus werd hij zo afgebeeld. Maar dit is wel een lampje uit een tijd waarin Melqart volledig was samengevoegd met Herakles en steeds meer op die manier werd afgebeeld. Of een Tyrische munt uit de vijfde eeuw v.Chr. te gebruiken is om een olielampje uit de eerste eeuw na Chr. te duiden, ik weet het werkelijk niet. Interessant is de Melqart van Cádiz echter wel!
[Dit was het 439e voorwerp in mijn reeks museumstukken.]
Dat tweede beeldje, die Ba’al dus, ziet er wel heel Egyptisch uit.
Over het olielampje uit Cadiz: dat lijkt me meer Zeus die Europa, in de vorm van een koe, ontvoert cq overweldigt. Wel toepasselijk gezien de grens tussen Europa en Afrika.
Daar heb ik ook even aan gedacht, maar de berijder lijkt een puntbaardje te hebben.