
Vandaag behandel ik in mijn reeks rond de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) de laatst overgebleven vragen. Ik heb ze samengenomen omdat ze alle drie niet gaan over de Oudheid zelf, maar over de wijze waarop we daarmee omgaan. Ze liggen bovendien in elkaars verlengde: in feite gaan ze over de erfenis van de negentiende eeuw.
Waarom besteden oudheidkundige musea geen aandacht aan Kybele of Cybele?
De vragensteller geeft als voorbeeld van het negeren van de belangrijke oosterse godin de Karthago-expositie in het Leidse Rijksmuseum van Oudheden. Hoewel ik eerlijk gezegd niet weet of Kybele in de antieke havenstad werd vereerd en, zo ja, of die cultus voor Karthago belangrijk was, is de observatie van de vragensteller niet onjuist. Handboeken en musea behandelen de invloed van oosterse culten doorgaans pas als ze zijn aangekomen bij de Late Oudheid, alsof het een late ontwikkeling was dat de goden van Anatolië, Syrië, Egypte en Judea zich naar het westen verspreidden. Dat wekt de indruk dat de opkomst van het christendom deel uitmaakte van een betrekkelijk laat proces van oriëntalisering van de Romeinse culten, en dat klopt niet. Kybele werd in Rome vereerd sinds de late derde eeuw v.Chr.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.