Het theatrale leiderschap van Alexander de Grote

Alexander de Grote (Nationaal Museum, Kopenhagen)

Het maken van speelfilms over de Oudheid – peplums in het Hollywood-Latijn dat ons in Gladiator ook ‘Roma victor’ gaf – is terug van weggeweest. Het tijdvak biedt immers een perfect excuus om geweld in beeld te brengen. En dat verkoopt. Gladiator bood weinig ander vermaak dan het spektakel dat destijds werd aangeboden in het Colosseum (van de plot of de karakterontwikkeling hoefde de film het althans niet te hebben). The Passion of the Christ toont twee uur lang hoe iemand wordt doodgemaakt. Terwijl ik dit stuk schrijf moet Troy nog in première gaan maar ik durf er ongezien een krat bier op in te zetten dat Brad Pitt, om het karakter van Achilleus recht te doen, niet de helft van de gezichtsuitdrukkingen hoeft te gebruiken die hij nodig had in de inmiddels klassieke eindscène van Seven. Het moet volstaan te kunnen matten, al weet ik dat hij zich zó in zijn rol inleefde dat hij letsel opliep aan uitgerekend zijn achillespees.

En dan komen er nog drie films aan over Alexander, de Macedonische koning die het Perzische Rijk onderwierp. Baz Luhrman, groot geworden met Heavenly creatures, Romeo and Juliet en Moulin rouge, lijkt de jonge veroveraar te tonen als een wereldverbeteraar die de mensheid wil verenigen, en met zijn homoseksuele geliefde Hefaistion nieuwsgierig zoekt naar de uiterste randen van de aarde. Luhrmans collega Oliver Stone, de regisseur van Platoon, JFK en Nixon, schetst een wranger portret: zijn Alexander schijnt een man te worden die aan zijn succes ten onder gaat en eindigt als paranoïde, wrede alcoholist. Ontevreden met deze portretten van Alexander als homo en despoot, heeft de Griekse overheid opdracht gegeven een film te maken met een Griek in de hoofdrol, een Griek (de debutant Atcheson) als regisseur, en een echt Grieks scenario waarin wordt getoond hoe Alexander –voor de gelegenheid tot Griek genaturaliseerd– de Griekse cultuur over de beschaving hunkerende wereld verspreidde.

De Macedonische koning houdt de gemoederen dus bezig. Voor Luhrman en Atcheson is hij een positieve held, voor Stone een schoft. Het eerste beeld, dat van Alexander de idealist, is romantisch en spreekt tot de verbeelding van het grote publiek. Het gaat terug op Ploutarchos, die met droge ogen schreef dat

… degenen die door Alexander werden onderworpen, beter af waren dan degenen die hem ontsnapten, want aan het miserabele bestaan van de laatsten maakte niemand een eind, terwijl de overwinnaar de onderworpenen goedschiks of kwaadschiks welvaart bracht. (Het geluk van Alexander, 328c-329d)

Het andere beeld, Alexander de sadist, is realistischer, overtuigt vooral oudhistorici, en gaat in hoofdlijnen terug op de oudste nog beschikbare bronnen over Alexander, de Griek Diodoros en de Romein Curtius Rufus. Al 2300 jaar bestaan deze tegengestelde visies en dat suggereert dat de kloof ertussen onoverbrugbaar is. Misschien is dat te pessimistisch gezien. We kunnen de antithese overwinnen door een blik te werpen in de hedendaagse managementliteratuur en te kijken hoe Alexander moest omgaan met twee stijlen van leiderschap.

Theatraal generaalschap

Filippos II, portret uit de villa van Welschbillig (Landesmuseum, Trier)

Alexanders vader, Filippos van Macedonië, had in 346 de Grieken onderworpen en toen zij zes jaar later probeerden hun onafhankelijkheid te herwinnen, maakte hij daaraan een einde in één veldslag, die niet zozeer wordt herinnerd wegens zijn uitkomst –die stond van tevoren vast– maar vooral omdat kroonprins Alexander zijn militaire debuut maakte. In de winter van 338/337 sloot Filippos een bondgenootschap met de verslagen stadstaatjes: die zegden hem steun toe voor een campagne tegen het Perzische imperium. Een aanleiding was snel verzonnen. Hadden de Perzen niet in 480 een inval gedaan in Europa? Moest daarvoor geen wraak worden genomen? En o ja, er viel ook nog buit te behalen.

De tekst van het bondsverdrag is over en het is opvallen dat liet Filippos zich geen ‘koning’ laat noemen. Hij presenteert zich in deze tekst, en in verschillende inscripties, als een machtige aristocraat, de eerste onder zijn gelijken. Natuurlijk bestond er verzet tegen zijn heerschappij over Griekenland, maar hij probeerde de pil te vergulden door de Grieken als gelijkwaardig te behandelen en af te zien van zijn hoge status als koning. Het was een slimme strategie en het had niets met deze presentatie van zijn leiderschap te maken dat Filippos in oktober 336, aan de vooravond van de Aziatische expeditie, werd vermoord.

De koninklijke lijfwacht had de moordenaar, die persoonlijke grieven had, al doodgeslagen vóór hij kon worden verhoord, en het gerucht ging dat Alexander achter de aanslag zat. Niet alleen profiteerde de kroonprins van de dood van Filippos –hij werd nu immers zelf koning– maar het was bovendien publiek geheim dat Alexander en zijn vader in het voorgaande jaar ruzie hadden gemaakt. Enkele Macedonische edelen hielpen de jonge vorst door de crisis. Twee mannen werden opgepakt op verdenking van betrokkenheid en terechtgesteld, waarna een vergadering werd belegd van het Macedonische leger, dat Alexander bij acclamatie erkende als vorst.

Dit gaf de nieuwe heerser de legitimatie die hij nodig had, maar schiep tevens verplichtingen. Alexander dankte zijn positie aan de manschappen en zou nooit een veldslag kunnen aangaan als zijn soldaten het daar niet mee eens waren. Hij kon ze geen orders geven zoals zijn vader had gedaan, maar zou ze steeds moeten overtuigen, bijvoorbeeld door opzichtig te delen in de gevaren en dapper het voorbeeld te geven. Alleen een theatrale stijl van leidinggeven was acceptabel: Alexander zou zich moeten presenteren als een held en zich één moeten betonen met zijn soldaten. Hij moest ze voorgaan in de strijd.

Dit vormt de kern van de mythe die is ontstaan rond de jonge wereldveroveraar. Want een held was Alexander. Zijn eerste oorlogsdaad was een theatrale. Toen hij naar Azië was overgestoken, sprong hij in volle wapenrusting in het zeewater, waadde naar het strand en wierp een speer naar het land. Niet dat daar een vijand stond, maar het symbool was duidelijk: hij ging zijn mannen voor in de strijd. Letterlijk. Steeds was hij het die de beslissende cavaleriecharge leidde, waarbij hij hoogstpersoonlijk als eerste inreed op de vijandelijke linies. In de ene veldslag doodde hij eigenhandig een van de vijandelijke generaals, bij een andere belegering klom hij als eerste over de stadsmuur. Alleen door het uiterste van zichzelf te eisen, kon hij hetzelfde vragen van zijn manschappen. Pas toen die 18.000 kilometer hadden gemarcheerd en in de Punjab waren blootgesteld aan de permanente moessonregens, was het zelfs voor de jonge held Alexander niet meer mogelijk zijn mannen te inspireren.

De toegankelijke vorst

Alexander met ramshoorns (Numismatisch museum, Athene)

Niet alleen als generaal, ook in de meer civiele aspecten van zijn koningschap was Alexander de gevangene van zijn leiderschapsstijl. Als bestuurder moest hij zich presenteren als een bereikbaar man met wie de betrokkenen – dit keer geen soldaten maar hovelingen, hoewel de grens niet scherp is te trekken – konden omgaan op voet van gelijkheid. Aanvankelijk lijkt dit hem wonderwel te zijn afgegaan.

Uit verschillende anekdotes blijkt dat Alexander zich in zijn eerste regeringsjaren presenteerde als een eenvoudig man die voor al zijn onderdanen even toegankelijk was. Toen hij de enorme rijkdom zag in het paviljoen van de Perzische koning Darius, verklaarde hij ‘Dit is het dus te leven als een koning’. De opmerking was nogal hypocriet – Macedonië was bepaald niet arm aan zilver en goud – maar de woorden waren uitstekend geschikt om te laten weten dat de weelde Alexander niet naar het hoofd was gestegen en hij ondanks zijn succes toch heel gewoon was gebleven. Bij een andere gelegenheid, toen de Macedoniërs door een woestijn in noord-Afghanistan trokken, gooide hij demonstratief een beker water weg, om niet te drinken zolang de rest van zijn gezelschap dorst leed. Theatraal en goedkoop, dat zeker, maar zijn metgezellen begrepen dat Alexander zich niet beter dan hen waande.

Een van de bekendste anekdotes is die van zijn ziekte in Tarsos, de heetste stad van Turkije. Op een warme dag besloot Alexander hier een duik te nemen in het koude water van de rivier Kydnos. Ten overstaan van zijn hovelingen trok hij zijn kleren uit, schrijft Curtius Rufus, ‘denkend dat het verstandig was als hij zou tonen tevreden te zijn met een sobere en simpele lichaamsverzorging.’ De demonstratie pakte echter verkeerd uit. Alexander lag nog maar net in het water toen zijn ledematen begonnen te trillen en hij verstijfde. Doodsbleek, koud en bijna in coma werd hij door zijn hovelingen naar zijn tent gedragen.

Daar bezat hij toch nog de tegenwoordigheid van geest voor een nieuw staaltje theatraal leiderschap. Arrianus vertelt dat Alexanders lijfarts Filippos een medicijn voor hem aan het bereiden was, toen de vorst een brief kreeg waarin stond dat Filippos misschien door de Perzische koning Darius was omgekocht.

Alexander las de brief en terwijl hij hem nog in zijn handen had, nam hij de beker met het drankje aan. Toen gaf hij de brief aan Filippos om hem te lezen. En op hetzelfde ogenblik dat Alexander de beker dronk, las Filippos de brief.

Hoe dit verhaal in de wereld is gekomen, is een onbeantwoorde vraag, maar het moge duidelijk zijn dat Alexander zich hier profileerde als iemand die zijn hovelingen volledig vertrouwde en zich niets aantrok van lasterpraatjes. Een hele normale, toegankelijke man, weliswaar van adel, maar zonder opgeblazen pretenties. Eigenlijk meer een vriend dan een heerser. Dat blijkt ook uit inscripties uit Alexanders eerste regeringsjaren: net als zijn vader weigerde hij de titel ‘koning’ te gebruiken. Later zou dit veranderen, maar we kunnen veilig zeggen dat de heerser van Macedonië zich aanvankelijk presenteerde als een eenvoudige edelman. In feite verborg hij, als een Romeins heerser uit de tijd van het Principaat, zijn macht achter een façade van normaliteit.

De grote koning

Het defilé in Persepolis begint: de hoveling rechts kondigt het begin aan (Nationaal Museum Teheran)

De Perzische grote koning deed het tegengestelde. Als een keizer uit de tijd van het Dominaat pretendeerde meer macht te bezitten dan hij feitelijk had, en alles was erop gericht deze macht te benadrukken. Waar Macedonische vorsten de koningstitel vermeden, luidde de volledige titulatuur van Alexanders tegenstander: ‘Darius, de grote koning, koning der koningen, bij de gratie van Ahuramazdā koning van Perzië, koning van alle landen’. In een vergelijkbare tekst lezen we dat de oppergod Ahuramazdā een grote god was, ‘die deze aarde schiep, die de hemel daarboven schiep, die de mensheid schiep, die het geluk van de mensen schiep en Darius tot hun koning maakte: één koning voor velen, één heer over allen’.

De omvang van de hofhouding weerspiegelde het verschil tussen beide leiderschapsstijlen. De mensen die met Alexander naar Azië trokken, hadden vrijwel zonder uitzondering een militaire functie. De weinigen die dat niet hadden, behoorden tot de wetenschappelijke staf en hun activiteiten waren beperkt tot het hoogstnoodzakelijke. De hofhouding van Darius telde daarentegen vele honderden mensen wier aanwezigheid op het eerste gezicht overbodig was. Zo nam de grote koning overal waar hij ging zijn echtgenote mee, en deze liet zich weer vergezellen door hofdames en eunuchen die hare majesteit verzorgden. De luxe van het koninklijk paviljoen was spreekwoordelijk en er waren talloze bedienden die zich bezighielden met zaken als het opwarmen van het badwater en het koelen van het tafelwater. De Macedoniërs beschouwden dit als beuzelarijen, maar de Perzen zagen dat anders: juist door te leven in grote weelde – wij zouden het glamour noemen – bewees hun vorst werkelijk de uitverkorene te zijn van Ahuramazdā.

Een van de gebruiken waarmee de Perzen hun respect aan de koning betuigden, was de proskynesis. Bij dit complexe ritueel wierp een eenvoudige bezoeker zich languit ter aarde voor de voeten van de heerser, maakte een lage edelman een buiging, terwijl de hoogste aristocraten het recht hadden de koning der koningen te begroeten met een handkus. Hierop bestonden nog allerlei varianten. De verschillen tussen de mensen waren geschapen door Ahuramazdā en daarom was het ondenkbaar dat iedereen zich op dezelfde wijze zou richten tot Zijn vertegenwoordiger. Verschil moest er wezen. De enige overeenkomst tussen de diverse manieren om de vorst te benaderen was dat deze vanaf zijn troon nooit een gelijke zag. Zijn macht werd voortdurend onderstreept.

Voor een Pers was dit ceremonieel van het allergrootste belang. Er was een dignitaris wiens enige taak het was toe te zien op de naleving van het protocol. Het feit dat hij elke onderdaan kon zeggen wat het voor hem geëigende ceremonieel was, bewees dat de overheid op de kleinste details lette en het imperium volledig controleerde. Het uitzoeken van een geschikte ceremoniemeester was voor de koning der koningen van het grootste belang. Zou hij zich niet op de juiste wijze presenteren, dan toonde hij dat hij niet was geïnteresseerd in het handhaven van de van Godswege ingestelde rangen en standen. De daaruit voortkomende ellende was niet overzien.

Een botsing van culturen

Alexander als Zeus, met bliksemschicht in de hand

Vanaf het moment dat Alexander de Perzen had verslagen, vormde het hofprotocol het centrale probleem van zijn bewind. Hij had de moeilijkheden overigens over zichzelf afgeroepen. Hoewel de Aziatische veldtocht officieel bedoeld was geweest om de Perzen te straffen voor hun Europese expeditie anderhalve eeuw daarvoor, had Alexander in de praktijk een annexatiepolitiek gevoerd. Dit betekende dat degenen die oorspronkelijk gestraft dienden te worden, voortaan moesten worden beschouwd als onderdanen. Nu waren er te weinig Macedoniërs om alle openbare functies te bekleden, en dus was Alexander gedwongen de ervaren bestuurders van het oude, Perzische regime te handhaven. Dit sprak allemaal vanzelf, maar de Perzen vonden het moeilijk de baardeloze knaap te aanvaarden als hun vorst. Niet omdat hij een buitenlander was, maar omdat zijn eenvoudige manier van doen de indruk wekte dat hij het bestuur van het wereldrijk én de handhaving van de door Ahuramazdā geschapen sociale orde niet serieus nam. Al enkele weken nadat de laatste koning van Perzië was gedood kwam een van de door Alexander aangestelde bestuurders tegen hem in opstand.

Wat men verder ook mag denken van de gruwelijke wijze waarop Alexander het verzet onderdrukte – de rebellen werden levend verbrand om een normale Iraanse uitvaart te beletten– Alexander leerde van deze en soortgelijke gebeurtenissen. Wilde hij de Perzen bij het rijksbestuur betrekken, dan moest hij zich op een voor hun acceptabele wijze aan hen presenteren. Hij was al Perzische kleding gaan dragen en had al Iraanse adviseurs in dienst (om van zijn oosterse maîtresse Barsine maar te zwijgen), maar er was méér nodig om de nieuwe onderdanen voor zich te winnen. Invoering van het Perzische hofprotocol kon nuttig zijn, maar Alexander aarzelde. Het was moeilijk voorstelbaar dat Macedoniërs of Grieken ooit een knieval voor hem zouden maken, aangezien deze volken alleen bogen voor de standbeelden van de goden. Voorlopig bestonden daarom twee vormen van hofprotocol naast elkaar, en dat leverde vooral omslachtigheden op en dubbel werk. Een brief die naar Europa werd gestuurd, moest worden ondertekend met een zegel dat de verzender gewoon ‘Alexander’ noemde; in de Aziatische correspondentie werd de hele Perzische titulatuur vermeld en gebruikte de schrijver het majesteitsmeervoud.

In de jaren 329 en 328 streed Alexander tegen de Centraal-Aziatische steppenomaden, kundige ruiters waartegen de Macedoniërs lange tijd niet waren opgewassen. De Perzische cavalerie boekte echter wel successen, en Alexander meende dat, nu de Perzen hadden getoond in moed en betrouwbaarheid niet onder te doen voor de Macedoniërs, hij een poging kon wagen het hofceremonieel te standaardiseren. Bovendien was er enige tijd verstreken en hadden de Macedoniërs kunnen wennen aan de Perzische gebruiken.

Het ‘spontane’ besluit van de Macedonische hovelingen om Alexander Perzische eerbewijzen te verlenen, werd zorgvuldig geregisseerd. De invloedrijke generaal Krateros en verschillende andere mannen van de oude stempel waren weggestuurd op even eervolle als verre missies, toen een van de geleerden aan Alexanders hof tijdens een diner het gesprek bracht op Alexanders verdiensten. De daden van de Macedonische koning waren, zo beargumenteerde hij, groter dan de twaalf werken van Herakles. Zou het daarom niet passend zijn, zo opperde daarop Alexanders hofdichter, voortaan voor Alexander te buigen? Alexander trok zich tactvol terug, in de hoop dat degenen die nog geen mening hadden over de invoering van proskynesis voor Macedoniërs, zich door dit vertoon van bescheidenheid zouden laten overhalen in te stemmen met het plan. Het was de bedoeling dat Alexander, als het voorstel eenmaal was aangenomen, zou terugkeren en een kus zou geven aan elke Europeaan die hem een handkus toewierp. Zo zou hij de Macedoniërs het gevoel geven dat ze nog steeds zijn gelijken waren.

Toen Alexander weer was binnengekomen en de aanwezigen hem een voor een hun respect betuigden, weigerde de hofhistoricus Kallisthenes, en toen Alexander hem vriendelijk zei dat hij hem dan tot zijn spijt niet zou kunnen kussen, antwoordde deze ‘Dan ga ik wel met een kusje minder naar huis’. De aanwezigen barstten in lachen uit en Alexander was niet in staat snel een gevat weerwoord te vinden. Hij stond in zijn hemd en van invoering van de proskynesis kon geen sprake meer zijn. Zelfs de machtigste bestuurder kan niet alles regisseren. Maar machtige bestuurders hebben lange tenen. Kallisthenes was niet veel later spoorloos verdwenen en geen mens wist hoe hij aan zijn einde was gekomen.

Vlucht naar voren

Alexander als wereldheerser (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel)

De Macedonische oppositie vloeide voort uit het idee dat het maken van een knieval een religieus eerbetoon was, voorbehouden aan de goden. Zolang de Macedoniërs proskynesis op deze wijze bleven interpreteren en Alexander de twee leiderschapstradities wilde harmoniseren, was er maar één oplossing: Alexander moest zelf een god worden. Tijdens de inval in de Punjab was er volop gelegenheid om zijn bovenmenselijke kwaliteiten te tonen. Een lokale sage dat een bepaalde rots ooit vergeefs was belegerd door de god Dionysos (de naam die de Macedoniërs gaven aan Vishnu), was voldoende voor Alexander om deze rots te laten bestormen. Voortaan was hij groter dan Dionysos, en de Indiërs, die heel goed wisten dat hun leven afhing van de snelheid waarmee ze Alexander elk denkbaar eerbewijs toekenden, waren bereid hem onverkort te bevestigen in dit idee. Alles leek klaar voor Alexanders zelfvergoddelijking.

Niet alleen wij, ook de meeste Macedoniërs, Grieken en Perzen vonden het een vreemde stap, maar Alexander had succes kunnen hebben. Zijn veroveringen waren indrukwekkend genoeg om aan te nemen dat hij meer was dan een gewone sterveling. Als stichter van twee dozijn steden had hij sowieso een onomstreden recht op cultische verering, zij het na zijn dood. Hij was ook al erkend als ‘groter dan Herakles’ en dankte aan zijn bezoek aan Egypte de faraonische titel ‘zoon van Ra’ – of ‘zoon van Zeus’, zoals de Macedoniërs zeiden.

Het probleem was dat Alexanders daden vanaf 329 aan glans aan het verliezen waren. Eerst was er de moeizame oorlog in Oezbekistan, die hij alleen had kunnen beëindigen met een diplomatiek vergelijk dat was bezegeld met zijn huwelijk met Roxane. Toen kwam het moment waarop zijn soldaten weigerden verder te gaan naar de vallei van de Ganges; daarop volgde een overhaaste aftocht uit het zuiden van de Indusvallei; en tenslotte kwamen veel soldaten om tijdens een ondoordachte expeditie door de woestijn van Baluchistan. Alexanders hovelingen moeten verdeeld zijn geweest: sommigen begrepen de bestuurlijke noodzaak één protocol in te voeren en aanvaarden de nieuwe god, anderen vonden zo’n geüniformeerd hofceremonieel ongeloofwaardig als het betekende dat een sterveling als god moest worden vereerd. Alexander zelf lijkt onzeker te zijn geweest en het is misschien niet al te ver gezocht zijn steeds excentriekere gedrag te verklaren als een poging deze onzekerheid te overschreeuwen.

Vanaf 324 begon hij echter enige erkenning te krijgen als god en hij gedroeg zich ernaar. Niet alleen werd hij afgebeeld met de bliksem van Zeus in zijn handen of met de hoorns van de god Ammon op zijn hoofd, maar hij eiste ook zoveel mogelijk naleving van het Perzische hofceremonieel. Wie zich er niet aan hield, werd hard bestraft – met traditionele Perzische straffen, die door de Macedoniërs werden beschouwd als excessief en wreed. De spanningen tussen Alexander en de ‘oude garde’ begonnen op te lopen.

Toch was het op dat moment nog altijd mogelijk te komen tot één alom erkende leiderschapsstijl. Wat nodig was, was een spectaculaire overwinning, en toen de Arabieren weigerden Alexander te erkennen als derde god naast de twee die ze al vereerden, had de ‘koning van Azië’ het voorwendsel gevonden dat hij nodig had. Met een ambitieuze vlootexpeditie zou hij om het Arabische schiereiland varen en vervolgens zou hij via Egypte in triomf door het Middellandse-Zeegebied trekken. Dat zou ze leren, die traditionalisten.

Opnieuw bereidde Alexander zijn zaak goed voor. Eerst stuurde hij vanuit Bagdad zijn veteranen terug naar Macedonië. Ze hadden hem al tien jaar trouw gediend, zei hij, en als oude mannen hadden ze recht op een rustige ouwe dag. Iraanse troepen zouden hun plaats wel innemen. Het klonk honingzoet, maar de bedoeling was duidelijk: voortaan duldde de zoon van Zeus alleen nog degenen in zijn nabijheid die zich schikten naar het ene protocol. Het was buigen of barsten, en het bleek een meesterzet: de veteranen waren woedend dat ze werden afgedankt en riepen dat ze niet onderdeden voor de Perzische rekruten. Nu vroegen ze of ook zij het recht mochten hebben Alexander te kussen. Alles, zelfs de invoering van proskynesis, was beter dan pensioen.

Maar er bleef oppositie bestaan, vooral onder de hoogste functionarissen in Alexanders rijk. De nieuwe god wilde de mensheid de ene weldaad na de andere bewijzen, en als god hoefde hij geen rekening te houden met in de weg staande wetten en praktische bezwaren. Zo verblijdde hij tientallen Macedonische officieren met een Perzische bruid. Later schonk hij alle mensen die in Griekenland ooit waren verbannen het recht op terugkeer – wat enigszins merkwaardig was omdat zelfs de vergoddelijkte ‘heer van alles’ niet mocht ingrijpen in de interne aangelegenheden van de formeel nog altijd onafhankelijke stadstaten. De genadeloze weldoener trok zich van dergelijke trivialiteiten echter niets meer aan. Het enige resultaat was dat de Grieken een opstand begonnen voor te bereiden tegen de man die hun eindeloos leed had toegebracht. Alexanders stafleden begonnen zich af te vragen hoe lang de mensheid de goddelijke zegeningen nog zou kunnen verdragen.

Enkele dagen voor het begin van de expeditie die de Arabieren moest bekeren tot het rechte geloof, werd de goddelijke koning ernstig ziek na een uit de hand gelopen drinkgelag. Op 11 juni 323, laat in de middag, gaf hij de geest in het paleis van Babylon. Meteen circuleerden geruchten dat hij was vergiftigd, en hoewel we nu niet meer kunnen uitmaken of daarin een kern van waarheid school, staat het volgende vast: er waren volop mensen die aanstoot namen van Alexanders pretenties, en het gold als geloofwaardig dat zij hem daarom uit de weg hadden geruimd. Alexander was er niet in geslaagd een leiderschapsstijl te ontwikkelen die voor iedereen acceptabel was.

Evaluatie

Een boeddhistische Alexander (Nationaal Museum, Tasjkent)

We constateerden al dat 2300 jaar lang twee tegengestelde beelden van Alexander bestaan: enerzijds dat van de stralende veroveraar die de mensheid tot een eenheid wilde maken en de Griekse beschaving verspreiden, anderzijds dat van de tirannieke, paranoïde despoot. Het eerste beeld is onjuist omdat het ten onrechte de Griekse cultuur hoger aanslaat dan de oosterse beschavingen – een visie die al niet te verdedigen was maar zeker niet meer nu we het spijkerschrift kunnen lezen. Het verwart bovendien oorzaak en gevolg: Alexander trok niet ten strijde om de Griekse levenswijze te verspreiden, maar de Griekse levenswijze verspreidde zich omdat Alexander het oosten had onderworpen. De tweede visie is even onjuist. Ze is ontstaan onder de Macedonische traditionalisten, die de noodzaak van de invoering van één hofprotocol niet inzagen. Zij beschouwden elk bestuurlijk experiment als bewijs dat Alexander bezweek voor de Aziatische luxe en veranderde in een oosters despoot.

De cruciale vraag is waarom Alexander de Grote deze mensen niet voor zich kon winnen. Een eenvoudige verklaring is dat de notie diepgeworteld was dat een mens alleen mocht buigen voor de goden en niet voor een sterveling, hoe groot diens prestaties ook waren. Dergelijke religieuze noties liggen rotsvast in mensen verankerd. Ze veranderen pas als mensen het vertrouwen erin verliezen. En daarvoor was voor de Macedoniërs geen enkele reden. Ze hadden de halve bekende wereld veroverd en stapelden succes op succes. Er was geen reden de eigen vooronderstellingen in twijfel te trekken. Een militair superieure natie kan de hele wereld veroveren maar zal nooit de noodzaak ervaren de eigen opvattingen kritisch tegen het licht te houden, en vormt zo op paradoxale wijze tegelijk voorwaarde en obstakel voor een eventuele verbroedering van de volken. Het staat iedereen vrij hier een parallel te zien met de rol van de Verenigde Staten in onze tijd.

Deel dit: