
Nationale archeologische musea vertellen veel over de wijze waarop een natie kijkt naar haar verleden. Een vergelijking tussen de musea van Ankara en van Cairo is verhelderend.
Het Egyptische Museum in Cairo concentreert zich op de Bronstijd, dat wil zeggen het derde en tweede millennium v.Chr., waarin het land van de Nijl achtereenvolgens het Oude, het Midden- en het Nieuwe Rijk zag bloeien, onderbroken door tussenperioden van politieke verdeeldheid. De IJzertijd, ruwweg het eerste millennium, blijft betrekkelijk onderbelicht.
Dat is jammer, want dit is een interessante tijd, waarin Egypte werd bestuurd door farao’s uit Libië, Nubië, Assyrië en Perzië. De Perzische tijd duurde bijna twee eeuwen, en er zijn waanzinnig interessante teksten en voorwerpen te tonen, maar er is nauwelijks aandacht voor: twee zalen, een fractie van wat wordt besteed aan Toetanchamon. Het is duidelijk dat kunsthistorische selectiecriteria in Cairo belangrijker zijn dan historische, en vooral: het is duidelijk dat we worden getrakteerd op een zo puur mogelijk Egyptisch verleden.
Het Museum van Anatolische Beschavingen in Ankara heeft de tegengestelde keuze gemaakt. Het meervoud “beschavingen” zegt veel over de Turkse visie op het verleden: meervoudig, gevarieerd, veelkleurig. De eerste zalen zijn gewijd aan de Steentijd, daarna volgt de Bronstijd, met veel aandacht aan Kanesh, een Assyrische handelspost in Centraal-Anatolië. Een ontmoeting van culturen.
Dat blijft het centrale thema. Er zijn voorwerpen uit de Hethitische tijd, en er is veel aandacht voor buitenlandse invloeden. Je zult er een brief zien van een Egyptische koningin aan haar Hethitische collega, een soort voorwerp dat ontbreekt in Cairo.
Wanneer de zogeheten Neohethitische staatjes uit de Vroege IJzertijd worden behandeld, worden Aramese invloeden netjes genoemd. Het meest indrukwekkend zijn de reliëfs uit Karchemish, waaronder een mooie afbeelding van Gilgamesh: de held uit een Babylonisch epos.
Wanneer we aankomen bij de Frygiërs en de vondsten zien uit de grote grafheuvel van Gordion, het “graf van Midas“, ontmoeten we de Assyriërs opnieuw, want hun teksten lijken koning Midas te vermelden. (Vermoedelijk klopt het niet, maar dat is nu niet mijn punt). Urartu wordt eveneens behandeld in relatie tot zijn machtige Assyrische buren. De Perzische tijd komt er ook in Ankara wat bekaaid vanaf, maar er zijn dan ook weinig vondsten.
Binnen de grenzen van het huidige Turkije bestonden ooit veel culturen. Het Turkse nationalisme accepteert een pluriform verleden. Het Egyptische nationalisme heeft daar meer moeite mee: vreemde invloeden komen nauwelijks aan bod, alles draait om de grandeur van het Nieuwe Rijk. Het is het verschil tussen een twintigste- en een negentiende-eeuwse visie op het verleden.

De meeste archeologische musea in het Nabije Oosten maken dezelfde keuze als Egypte: een negentiende-eeuws nationalisme. Of je nu in Teheran of Jeruzalem komt, overal is het verleden een nationaal verleden. In Teheran gaat het zo ver dat evident Griekse voorwerpen snoeihard Parthisch worden genoemd, naar een volk uit het noordoosten van Iran; in het Israel Museum in Jeruzalem ligt de nadruk op de vorming van het jodendom. (Tussen haakjes: het Nederlandse Historische Museum zou ook een nationale identiteit hebben moeten uitdragen.)
Hoewel ik al deze musea graag bezoek, stoort het negentiende-eeuwse geschiedbeeld me nogal. De huidige nationale grenzen bestonden destijds niet en moeten daarom geen rol spelen bij de inrichting van een museum. Een “nationaal historisch museum” is in feite een contradictio in terminis.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.