
Ik heb de afgelopen dagen enkele keren geschreven over de Assyrische expansie, een onderwerp dat ik niet had gepland en waar ik bij toeval inrolde. Het begon met een fresco van twee Assyrische hovelingen, dat documenteerde dat de Eufraatvoorde een belangrijke residentie was; daarna kwam de Kurkh-stele, waarin de Assyrische koning Salmanaser aangaf hoe hij een coalitie van stadstaten had verslagen en evenveel verborg als hij vertelde; daarna heb ik verteld over het tribuut van Tyrus en de crisis in het noordelijke joodse koninkrijk, Israël.
De Assyriërs waren niet dom. Rome is niet in één dag gebouwd en het oosterse wereldrijk is dat evenmin. Het zou te ver gaan om te zeggen dat de Assyriërs een langetermijnplanning hadden, maar ze wisten wat ze deden. Ze vroegen tribuut van de onderworpen stadstaten, en ze vroegen véél. De Fenicische stadstaten werden zo heftig afgeperst dat ze waren gedwongen hun koloniale netwerk, dat niet verder reikte dan Cyprus, uit te breiden naar Sicilië, Libië, Tunesië, Sardinië, Andalusië en Marokko.
Toch wisten de Assyriërs dat ze niet teveel moesten vragen. Een opstandige stadstaat moest immers worden bestraft en een belegering kon heel goed meer kosten dan ze opleverde. De Assyrische minister van tribuut- en afpersingszaken moest precies weten hoe ver hij te ver kon gaan en wist dat doorgaans ook precies.
De Assyriërs begrepen dat ze dingen over hun vazallen moesten weten. Ze hadden een inlichtingendienst en in de koninklijke paleizen waren archieven met informatie die relevant was voor het buitenlands beleid. De kleitabletten met de staatsgeheimen lagen middenin het paleis, zodat een eventuele spion er niet makkelijk binnenliep.
Ook over het externe netwerk zijn we op de hoogte: een verdrag met de stad Tyrus vermeldt dat de koning een soort assistent-resident kreeg toegewezen, wiens taak het was de stadsvorst te adviseren. We kunnen speculeren over de feitelijke machtsverhoudingen, die zullen hebben gevarieerd met de persoonlijkheden van de betrokkenen en/of de belangstelling van de Assyrische koning voor de westelijke vazalstaten, maar die grosso modo zullen zijn verschoven ten gunste van de assistent-resident.
Interessant is dat de graduele expansie van het wereldrijk niet uitsluitend door Assyrië werd geregisseerd. De stèle hierboven bewijst dat Assyrië ook werd uitgenodigd. Ze is te zien in het archeologisch museum van Antiochië en staat daarom bekend als de Antakya-stèle. De tekst in het onderste register vertelt dat twee lokale vorsten, Ataršumki van Arpad en Zakkur van Hama, het oneens waren over het land rond een dorpje dat Nahlasi heette. Dat lag in de vruchtbare vallei van de Orontes, dus het was geen discussie om de schaduw van een ezel; er stond iets op het spel en een eeuw eerder zou het dispuut zijn beslist met wapens. Nu vroegen de stadsvorsten een oordeel van de Assyrische koning Adad-Nirari III (r.810-783), die een hoogwaardigheidsbekleder Šamši-ilu stuurde om te kijken.
Deze had voldoende tact om in het bovenste register alleen de twee vorsten te laten afbeelden, met middenin Asjera-boom, de zichtbare manifestatie van een vrouwelijke godheid die in deze contreien destijds populair was.
Het illustreert dat de Assyrische heerschappij niet uitsluitend negatief werd ervaren. Het toont ook hoe de Assyriërs steeds verder de westelijke gebieden werden “binnengezogen”, waar ze met het verstrijken van de tijd steeds meer bestuurlijke verantwoordelijkheden aanvaardden. Vroeg of laat kwam er een moment waarop een lokaal vorstenhuis uitstierf en de Assyrische koning het gebied definitief inlijfde: het werd een provincie, met aan het hoofd een gouverneur.
Uiteraard kon het einde van de lokale dynastie ook komen na een opstand: dan werden ’s konings zonen voor zijn ogen gedood, werd de verslagen koning blind gemaakt en op transport gezet naar Assyrië. Als de rebellenkoning was gesneuveld, werd de kroonprins gevraagd om met het hoofd van zijn vader in de handen mee te lopen in de triomfantelijke processie van de zegevierende Assyrische koning. Reliëfs in de koninklijke paleizen tonen andere gruwelen.
Het einde was in alle gevallen de volledige annexatie van een vazalstaat. De bewoners kwamen als Assyriërs te gelden en de elite stroomde door naar de hogere bestuurslagen. We weten dat het corps van Israëlische strijdwagens dienst heeft gedaan in de oostelijke provincies. De elite was niet etnisch scherp gedefinieerd, maar lijkt vrij open te zijn geweest.
Op deze manier groeide een wereldrijk, dat na 612 weliswaar een andere, Babylonische, bestuurselite kreeg, maar in feite bleef bestaan. Het beeld van achtereenvolgens een Assyrisch, een Babylonisch, een Perzisch, een Macedonisch, een Parthisch en weer een Perzisch wereldrijk, tot uiteindelijk het kalifaat werd gevestigd, is ontzettend misleidend. Er trad, om u wat oudheidkundig bargoens te leren, van tijd tot tijd weliswaar een andere “heersende etnoklasse” aan, maar de continuïteiten overheersen.
Assyrië zou vallen in 612. Wat opvalt is dat alle volken die ooit waren verslagen, vóór Assyrië vochten. Afgezien van de profeet Nahum is er nul bewijs dat de bevolking stond te juichen. De Pax Assyriaca was reëel en het standaardbeeld van de Assyriërs als wrede heersers is te selectief.
Terwijl ik dit stukje op zondagochtend afrond, zijn me nog wat vervolgstukjes te binnen geschoten, dus u kunt de komende tijd nog wat meer Assyrische museumstukken verwachten, en u hoeft niet heel veel van het onderwerp te weten om te vermoeden wat het volgende zal zijn.
[Dit was de tweeënzeventigste aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier.]
Kun je nagaan. Ooit vielen de Assyriërs binnen, hoofden opstapelend na weer een succesvolle zege. En wat later in de historie staan de volkeren aan hun kant en vechten mee. Zou het altijd zo gaan? Vergeten mensen altijd waar hun voorouders voor gestorven zijn? Deden de Assyriërs eigenlijk hun best om de geschiedenis van die overwonnen gebieden uit te wissen?