
[Ik heb woensdag in Utrecht op een bijeenkomst over de Romeinse limes gesproken over de vraag hoe we wetenschapsscepsis vóór kunnen zijn. In het eerste deel legde ik uit wat wetenschapsscepsis is, in het tweede wees ik op de punten waar de limes kwetsbaar is en in het derde vertelde ik iets over het eerste van drie niveaus waarmee ik de communicatie zó zou willen aanpakken dat we scepsis vermijden.]
Het tweede niveau
Zo komen we bij het tweede niveau, waar we het wetenschappelijk proces uitleggen. Soms gebeurt dit al, zoals wanneer wordt uitgelegd wat dendrochronologie is. Tegelijk kan er meer en ik hoop dat u me toestaat dat ik verwijs naar eigen werk: in het tijdschrift dat ik redigeer, Ancient History Magazine, hebben we een vaste rubriek “How do they know?” waarin we wat dieper ingaan op de methoden. Wat is, om eens iets te noemen, een koolstofdatering en wat is een reservoireffect? De lezers reageren daar heel positief op en ik zie geen reden waarom we aan de limes deze verdieping niet eveneens zouden aanbieden.
Om een voorbeeld te geven: bij het Corbulo-kanaal wordt verteld dat Tacitus schrijft dat het is gegraven in het jaar 47 terwijl de dendro-dateringen suggereren dat het later is gebeurd. Leg maar uit waarom je uit één en dezelfde tekst de door de auteur genoemde datum niet gelooft maar de rest van zijn informatie – dat Corbulo gouverneur was, dat soldaten het kanaal groeven – kritiekloos overneemt. Op deze wijze toon je mensen iets van het oudheidkundig ambacht en maak je duidelijk dat de oudheidkundige disciplines wetenschappen zijn en dat een vakopleiding belangrijk is. Ik denk dat de Nijmeegse aquaductenkwestie vermeden had kunnen worden als het publiek duidelijker geïnformeerd was geweest over de aard van de oudheidkundige bewijsvoering – dat het bewijs voor de aanwezigheid van een aquaduct niet was gebaseerd op aanwezige data maar op vergelijking.
Wetenschapsscepsis komt namelijk altijd voort uit onvoldoende kennis van de methode. Degenen die Cyrus beschouwen als mensenrechtenkampioen, maken dezelfde fout als de aquaductensceptici: ze kijken alleen naar de aanwezige informatie en negeren de vergelijking. De redenatiefout van de Jezusmythicisten is dat ze hun kritische krachten loslaten op één groep teksten en uit andere teksten alles kritiekloos overnemen. Wie beweert dat de Egyptenaren zwart waren, maakt van etniciteit een tekstueel probleem terwijl het gaat om fysische antropologie.
Het publiek herkent deze zaken niet omdat het nooit wordt geconfronteerd met uitleg van de oudheidkundige methoden en daardoor denkt dat iedereen kan bijklussen in de archeologie, geschiedenis of klassieken. Toon ze dat het een wetenschap is en je snijdt wetenschapsscepsis de pas af.
Ik weet dat dit vloeken is in de limes-kerk, want er is min of meer gekozen voor het principe van KISS, “keep it short and simple”. Als we daarmee verder gaan, zullen we geconfronteerd blijven worden met aquaductenkwesties en met steeds kritischer publiciteit. We kunnen het KISS-principe echter niet opgeven, want er moet een eenvoudig eerste niveau blijven. Gelukkig hoeven we het een niet te laten als we het ander doen. Ik denk dat de beste manier om verder te gaan is dat we naast het bestaande aanbod het internet benutten voor de uitleg van de archeologische methoden, het filologische handwerk, de historische verklaringsmodellen, excess empirical content en wat dies meer zij.
Concreet: langs de limes, in musea en in boeken/tijdschriften kan een QR-code makkelijk een verband leggen tussen de geboden eerste-niveau-presentatie en de informatie van het tweede niveau. De een kan genoegen nemen met de constatering dat er een limes was en dat hij of zij nu uitkijkt over het Corbulokanaal, de tweede kan op een bankje gaan zitten en op zijn tablet rustig lezen waarom het ene aspect van Tacitus’ tekst niet en het andere wel wordt geloofd.
Het derde niveau
Dit brengt ons bij het derde niveau, want iedereen weet dat er mensen zijn die niet overtuigd willen worden. Hieraan draagt bij dat sceptici elkaar vinden in eigen discussiefora, die functioneren als echokamers van informatie. Treed met zo’n groep in discussie en je bereikt niets: mocht je rechtstreekse gesprekspartner inzien dat je gelijk hebt, dan zal de sociale druk uit de groep hem ervan weerhouden je gelijk te geven. Het erge is bovendien dat de methoden die je hebt uitgelegd, meteen ook in een verdacht daglicht staan: het zogenaamde backfire-effect.
Er is maar één oplossing: in een één-op-één-situatie in gesprek gaan, zoals bioloog Ronald Plasterk deed toen hij creationist Andries Knevel ervan overtuigde dat de evolutietheorie geen theorie is. Je moet hierbij de tijd nemen en je belangstelling voor de ander moet oprecht zijn. Steeds opnieuw zal blijken dat iemand tot scepsis komt door een reële bezorgdheid. Degenen die betwijfelen dat er een aquaduct is in Nijmegen, maken zich zorgen over hun huis. Degenen die zeggen dat Jezus niet heeft bestaan, maken zich zorgen om religieus fundamentalisme. Degenen die volhouden dat de oude Egyptenaren zwart waren, ondervinden reële discriminatie op de arbeidsmarkt. Degenen die meenden dat Cyrus de Grote een mensenrechtenactivist was, zijn boos over de islamitische revolutie in Iran. En zo voort.
Zoals gezegd: de enige manier is de tijd nemen. In een rustig persoonlijk gesprek moet je een scheiding aanbrengen tussen het wetenschappelijke probleem en de bezorgdheid. Voor het tweede kun je doorgaans de sympathie opbrengen die je het krediet oplevert het eerste punt zakelijk af te handelen.
Tot slot
Wetenschapsscepsis valt te pareren en zelfs te vermijden. Het eerste vergt echter veel tijd en het tweede vergt een andere opzet van de voorlichting. Ik beken dat ik niet optimistisch ben. Aan de universiteiten – althans aan de letterenfaculteiten – heeft de wetenschapsvoorlichting geen prioriteit en ik heb nog niet gehoord dat de limesorganisaties de bestrijding van scepsis zien als taak.
Ik voorzie daarom herhalingen van de Nijmeegse aquaductaffaire en verwacht dat de media steeds kritischer zullen gaan schrijven. De limes zal daardoor komen gelden als een speeltje van de provincies en wat projectontwikkelaars of als werkvoorziening van archeologen, maar niet als serieuze bijdrage aan het culturele leven van Nederland.
Staatssecretaris van Cultuur Halbe Zijlstra vroeg zich ooit af wat hij moest “met musea vol opgegraven potten en pannen” en het antwoord was natuurlijk dat de oudheidkundige disciplines een bijdrage hebben geleverd aan de empirische onderbouwing van de vooruitgangsgedachte, die Zijlstra als liberaal toch zou moeten interesseren. We leveren een serieuze bijdrage aan de Europese en de Nederlandse cultuur – maar dat moeten we ook tonen op een wijze die serieus is.
“hun kritische krachten loslaten op één groep teksten”
Daar kan ik absoluut niet tegen. Ik heb geen problemen met skepticisme, maar meen wel dat je datzelfde skepticisme ook op de eigen hypotheses moet loslaten.
Dat doen JM’s letterlijk nooit.
Hetzelfde voor de hypothese dat Antwerpen en niet Utrecht het historische Traiectum is. Laat hetzelfde skepticisme tav Utrecht = Traiectum los op Antwerpen = Traiectum en van het laatste blijft niets over.
Gaat het bij de uitspraak dat mensen zwart zijn werkelijk (alleen) om fysische antropologie?
Ik vermoed dat daar het doorslaggevendste bewijs is te vinden.
Het bewijs waarvoor? Ik zal niet ontkennen dat ik fysisch-antropologisch onderzoek fascinerend vind, ook met het oog op de onderhavige kwestie, maar etniciteit lijkt me toch eerder een cultureel- dan een fysisch-antropologische categorie. En tot welke categorisering zou fysisch-antropologische onderzoek moeten leiden? Boeiende stukken overigens.
Ik dacht eigenlijk, heel platvloers, aan de vraag “waren Egyptenaren zwart?”
Maar je hebt gelijk: etniciteit is maar ten dele raciaal/genetisch/antropologisch bepaald.
Beste Jona, dit heldere betoog over de drie niveaus van wetenschapscommunicatie (dat je al op een aantal manieren hebt gehouden) doet bij mij de vraag opkomen wat je precieze doelgroep ervoor is. Ik neem aan dat je vooral de geesteswetenschappers aan de universiteiten op het oog hebt? De vraag is dan hoe het bereik van je blog is onder die groep. In hoeverre krijg je van hen hier reacties op?
Hier meldt zich een geesteswetenschapper, een ras-Alpha, met enig begrip van en interesse voor Beta & Gamma. Ik moet zeggen dat ik van Jona’s publicaties nog veel opsteek, met name op het vlak van methode. Overigens, en dit zeg ik tot Jona, aan de Radboud universiteit (v/h KUN) waren dertig jaar geleden de twee archeologen, professor en stafdocent, verbonden aan en geïntegreerd in het instituut klassieke letteren. Of dit nog zo is ?
In dit geval, beste Klaas, waren het mensen die werkzaam waren bij de limes. Twee niet zulke grote groepen. Ik heb de tekst uitgeschreven om er in andere discussies naar te kunnen verwijzen.
Of er veel belangstelling voor is, is dan een andere vraag. De waarheid is dat de limesorganisaties op weg zijn naar een einddoel (de werelderfgoedstatus), zonder veel oog voor de context. Wie betaalt bepaalt, en dat zijn drie provincies, niet de wetenschap.
En de wetenschap zelf – althans de geesteswetenschappen – is/zijn niet geïnteresseerd in overdracht. Het feit dat ik word aangeduid als “popularisator” terwijl ik dat niet ben, toont hoe onverschillig men staat tegenover de voorlichting. Eigenlijk is dat heel problematisch want de humaniora zijn er om de mensen een bredere visie op hun leven te bieden. Als je de mensen dan negeert, en massaal artikelen afscheidt die door geen mens worden gelezen, ben je je doel uit het oog verloren.
Voor de volgers van de “Mainzer Beobachter” en die geen NRC lezen wil ik graag een stukje uit de column van Robbert Dijkgraaf aanhalen (NRC 1-10-16):
[…] Ongenuanceerde meningen overstemmen wereldwijd het debat of het nu gaat over immigratie, de economie of het klimaat. Politieke correctheid wordt bij het grofvuil gezet als overbodige franje voor gevoelige zielen, feiten zijn misleidende obstakels, en expertise is een fataal mankement. […]
Jona, dit is een citaat dat je al vaker van toepassing vond in je altijd weer fascinerende blogs.
Vr gr Ferdinand.