De Trojaanse Oorlog (4)

Teksten als deze uit inscriptie van Suppiluliuma II uit Hattusa wierpen licht op de Trojaanse Oorlog.

[Dit kerstweekend blog ik over de Trojaanse Oorlog. De legendarische expeditie van een coalitie van Griekse krijgers die ergens in de dertiende eeuw v.Chr. de stad Troje innamen vormt een romantisch verhaal en het onderzoek brengt diverse subdisciplines samen: klassieke talen, oude geschiedenis, archeologie, hittitologie. Allemaal redenen om u dit kerstweekend te trakteren op een longread. Het eerste deel vindt u hier.]

De Hittiten waren lange tijd alleen bekend uit de Bijbel, waarin ze verschillende keren worden genoemd. Uit die beschrijvingen valt af te leiden dat ze ergens tussen de rivier de Eufraat en het Libanongebergte woonden en een machtig volk waren: volgens 2 Koningen 7.6-7 was het geluid van de nadering van de Hittitische koning al voldoende om Israëls vijanden op de vlucht te doen slaan.

Met de ontcijfering van het hiërogliefenschrift begon daar informatie bij te komen. Uit de historische verslagen van de farao’s van de Achttiende en Negentiende Dynastie bleek dat zij contact hadden met de bewoners van het land “Cheta”, ergens in het noorden. In zijn vijfde regeringsjaar (1274 v.Chr.) zou Ramses II de Hittiten hebben verslagen in de Slag bij Kadesh, en in zijn eenentwintigste regeringsjaar (1258 v.Chr.) had hij vrede met hen getekend. Spijkerschriftteksten bevestigden dat ook de Assyriërs de Hittiten kenden. Ze onderhielden in deze tijd contacten met de stad Karchemis in “het land Hatti”.

In 1876 beweerde de Britse oriëntalist Archibald Sayce dat deze mysterieuze Hittiten een eigen hiërogliefenschrift hadden gekend. Als voorbeelden wees hij op inscripties op grote basaltblokken in steden als Hama en Aleppo. Deze identificatie werd met instemming ontvangen en Sayce kreeg de fondsen om in het Ottomaanse Rijk te gaan zoeken naar meer materiaal. Bij terugkeer, drie jaar later, beweerde hij dat Syrië slechts een uithoek was geweest van het Hittitische Rijk, aangezien hetzelfde schrift te zien was in heel Anatolië.

Daarbij wees hij op de inscripties die de Fransman Charles Texier in 1834 had ontdekt in de ruïnestad Boğazköy en in het nabijgelegen rotsheiligdom Yazilikaya. Sayce stelde voor dat Heinrich Schliemann daar een opgraving zou organiseren. Zelfs uit het uiterste westen van Turkije waren teksten in dit hiërogliefenschrift bekend, zoals in de buurt van de eeuwenoude Griekse havenstad Smyrna – Herodotos had die inscripties al beschreven en u leest er daar meer over. Vergelijkbaar materiaal werd in deze jaren ontdekt in Karchemiš.

Veel geleerden vonden het idee dat er in het tweede millennium een Hittitische Rijk tussen de Egeïsche Zee en de Libanon had gelegen nogal speculatief, maar zij moesten hun scepsis intrekken toen in 1887 in het Egyptische Amarna het archief werd ontdekt van de Egyptische farao’s Amenhotep III en Echnaton. Verschillende keren lezen we hierin over de koning van de Hittiten, die door de farao werd beschouwd als gelijke en die de farao dan ook mocht aanspreken als gelijke.

Gaandeweg werd duidelijk dat de Hittiten over een imperium hadden geheerst dat totaal vergeten was geraakt. Deze conclusie werd bevestigd toen de Franse archeoloog Ernest Chantre in 1893 in Boğazköy fragmenten van kleitabletten vond. Omdat ze in het Assyrische spijkerschrift waren geschreven, waren ze leesbaar, maar de taal was onbegrijpelijk: wel werd al snel duidelijk dat de onbekende taal dezelfde was als die van twee onleesbare brieven uit het Amarna-archief.

Van een systematische opgraving in Boğazköy kwam het pas toen de Duitse assyrioloog Hugo Winckler in 1905 de concessie verwierf. Het jaar erop stuitte hij al op een enorm archief, dat niet minder dan tienduizend kleitabletten bevatte, waarvan een groot deel in leesbaar Babylonisch en een ander deel in de onbegrijpelijke taal. De enig denkbare conclusie was dat het staatsarchief was gevonden en dat de Hittitische elite een nog onbekende taal had gesproken. In het volgende jaar was Winckler in staat de chronologie van het imperium in de veertiende en dertiende eeuw vast te stellen aan de hand van het wél leesbare materiaal. Inmiddels was ook de naam van de nieuw ontdekte hoofdstad bekend geworden: Hattusa, waaraan de Hittiten hun naam hadden ontleend.

De ontraadseling van het Hittitisch bleek een lastige klus, omdat de meeste geleerden ervan uitgingen dat de hiërogliefen die bij Hama, Aleppo, Karchemis, Yazilikaya en Smyrna waren gevonden dezelfde taal weergaven als de spijkerschriftteksten die Chantre en Winckler hadden gevonden. De Britten organiseerden in 1911 dan ook een nieuwe expeditie naar Karchemis om meer materiaal te verwerven. Onder de geleerden die hier werkten waren onder anderen Leonard Woolley en Thomas Lawrence, maar hun vondsten bleven ongepubliceerd doordat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. (Lawrence zou daarin, zoals ik al eens heb verteld, een belangrijke rol spelen.)

Wat niemand wist, was dat de onbekende spijkerschrifttaal en de hiërogliefentaal twee talen vormden. De Tsjechische officier Bedřich Hrozný, die door de wereldoorlog geen toegang had tot alle teksten en het hiërogliefenmateriaal niet kon bestuderen, kon het dwaalspoor vermijden toen hij probeerde de Hittitische taal te doorgronden. (Hrozný diende weliswaar in het leger van de Oostenrijkse keizer maar was voor zijn wetenschappelijke werkzaamheden vrijgesteld van zijn militaire verplichtingen.) In 1915 kon hij in de Mitteilungen van het Duitse Oriëntaalse Genootschap aankondigen dat het Hittitisch een Indo-Europese taal moest zijn. Twee jaar later gaf hij in een boek een overzicht van de grammatica en woordenschat.

Inmiddels waren de eerste hittitologische studies voor een breder publiek ook al geschreven (zoals John Garstangs Land of the Hittites uit 1910). Acht jaar na Hrozný’s eerste ontdekkingen kwam toen de grote verrassing: in 1924 poneerde de Zwitserse geleerde Emil Forrer de verbluffende stelling dat de Trojaanse Oorlog een historisch feit was.

[Wordt morgenochtend vervolgd]

Deel dit:

3 gedachtes over “De Trojaanse Oorlog (4)

  1. Manfred

    cline, eric h – 2014 1177 bc, the year civilization collapsed

    “My husband is dead. I have no son. But they say that you have many sons. If you would give me one of your sons, he would become my husband. I will never take a servant of mine and make him my husband!”

    Aldus een kleitabblet aan de Hittitische koning Suppiluliuma van Ankhsenamen, de vrouw van de net gestorven Tutankhamun (Niphururiya). De koning stuurde zijn zoon Zannanza naar Egypte die in een hinderlaag werd gelokt en vermoord voordat hij de nieuwe farao kon worden. Anders hadden de Hittieten ook nog geregeerd over Egypte!

  2. mnb0

    Ik zou bijna hopen dat je wat vaker ziek bent, want ik ben dol op lange series als dit fijne geschenk voor mijn vakantie.

Reacties zijn gesloten.