Byzantijnse krabbel (6): Zijde

Textiel uit fort Zenobia (Museum van Deir ez-Zor)

Hierboven een slechte foto van een stukje textiel uit het geplunderde museum van Deir ez-Zor. Het lag in dezelfde vitrine als dit stukje en is gevonden in het laat-antieke fort Zenobia, even verderop aan de Eufraat. Het stukje textiel is zijde. (Dat stond althans op het bordje; ik vind de draden eerlijk gezegd wat grof.) Zijde is natuurlijk interessant, want het komt uit China. Net als het gevest van jade dat ik ooit zag in het Bulgaarse Stara Zagora, hebben we hier een aanwijzing voor handel langs de Zijderoute.

Het product sprak ook in de Oudheid tot de verbeelding. De Romeinen hadden een heel geïdealiseerd beeld van de Seres, de “zijdemensen”, die ergens op de oostelijke rand van Azië in vrede zouden leven, een kalme levenswijze hadden en verbleven in een land met een aangenaam klimaat en een zuivere lucht. (Chinese beschrijvingen van het Romeinse Rijk zijn al even utopisch.) Ammianus Marcellinus, een Romeinse historicus uit de vierde eeuw na Chr., beschrijft hoe de zijde wordt gemaakt:

Het product van de bomen uit deze bossen bewerken zij tot een soort doeken door het keer op keer met water te besprenkelen en zij kaarden de fijne en dunne draden van vochtige wol en weven ze tot zijde, die vroeger alleen door de aanzienlijken mocht worden gedragen, maar nu ook zonder onderscheid aan het lagere volk ten goede komt. (Ammianus, Res Gestae 23.6.67; vert. Daan den Hengst; meer)

De laatste opmerking is een zacht verwijt aan het gebruik van zijde in het Romeinse Rijk, dat alleen kon worden gedragen door de aller-, allerrijksten. En de eerste opmerking is natuurlijk onzin, want zijde groeit niet aan de bomen. Nestoriaanse monniken die in 552 vanuit Centraal-Azië naar Constantinopel kwamen, waren de eersten die uitleg gaven over zijderupsen. Keizer Justinianus stuurde zijn bezoekers terug naar het oosten, met een verzoek ervoor te zorgen dat enkele van die kleine diertjes naar Europa zouden worden gebracht.

Zo gezegd, zo gedaan: de rupsen werden opgehaald. Ze leefden op een dieet van moerbei, legt legt Prokopios behulpzaam uit, opdat u dat weet als u zelf nog eens rupsen van China naar Constantinopel moet brengen (Geschiedenis van de Gotische Oorlog 4.17). Vanaf dat moment was er ook zijde-productie in het Byzantijnse Rijk. Hieronder is de grafsteen van een zijdewerker uit Athene, een serikarios. (Er staat sirekarios, want er bestond destijds nog geen spellingswet en de Grieken maakten in de zesde eeuw geen onderscheid meer tussen /e/ en /i/. Het verschijnsel staat bekend als iotacisme.)

Grafsteen van Leontius de Zijdewerker (Athene, Byzantijns Museum)

Terug naar de bovenste foto: als dit inderdaad zijde is, zal het wel geen importstuk zijn. De kruismotieven duiden op een christelijke maker en ik denk daarom dat het in het Byzantijnse Rijk is geproduceerd. Het fort was lang genoeg in gebruik om dat mogelijk te maken. Het alternatief is dat we te maken hebben met christelijke zijdemakers in China. Dat is niet uitgesloten – er waren immers nestoriaanse monniken – en wie weet wat ons nog aan verrassingen te wachten staat.

[De inscriptie was het 291e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier. En ja, op die grafsteen is ook een swastika te zien, een symbool dat in de late zesde eeuw geen nare associaties had.]

Deel dit:

11 gedachtes over “Byzantijnse krabbel (6): Zijde

  1. Zijde is er heel heel veel soorten, dus ook grover dan wat de meeste mensen denken. Nu worden de cocons van meerdere vlindersoorten gebruik, voor het maken van zijde. En dat zorgt voor heel verrassende stoffen.

  2. Jeff

    “De kruismotieven duiden op een christelijke maker …”

    Waarom?
    Het kruis is waarschijnlijk het meest voorkomende teken en had/heeft in veel culturen een symbolische waarde.
    Het lijkt mij daarom niet voor de hand te liggen om het kruismotief op dit stukje zijde meteen maar te koppelen aan een christelijke maker.
    Doet mij een beetje denken aan Annemieke Willemsen die de schijfvormige fibula van Wijk bij Duurstede bombardeerde tot een christelijk voorwerp, omdat er elkaar kruisende gelijkarmige kruisen op te herkennen zijn en een aantal (half)edelstenen te duiden zijn als god (centraal) en de vier evangelisten.
    Gelukkig voegde Willemsen er aan toe dat deze ‘doordachte christelijke interpretatie’ misschien wel te ver gezocht was en dat het ontwerp misschien wel gewoon ontstaan was door enkele kruisende lijnen door een cirkel te trekken.

    1. gmknepper

      Het gebruik van het woord ΚΟΙΜΗΤΗΡΙΟΝ (koimêtêrion), ‘slaapkamer’, voor ‘graf’ wijst in elk geval heel sterk in Christelijke richting.

      1. Jeff

        Beste gmknepper

        Daarover kan ik het wel met je eens zijn. Maar dat gaat over het kruis-symbool op de grafsteen van de zijdewerker uit Athene (5de/6e eeuw).
        Maar dat kruis-symbool lijkt mij van een geheel andere orde dan het kruis-achtige symbool op het zijdefragment uit Zenobia.
        In mijn ogen is dit een best wel ingewikkeld patroontje opgebouwd uit verschillende elementen. Dat we dit geheel als een kruis waarnemen wil m.i. nog niet zeggen dat hier sprake is van een specifieke symbolentaal. En de duiding ‘christelijk’ is dan nog een stap verder.
        Persoonlijk heb ik best wel moeite met het gemak waarmee ‘alle’ (uiteraard een chargering) kruis-achtige symbolen meteen maar als christelijk geduid worden.

  3. jan kroeze

    Wat mij opvalt is dat je in oudere boeken over archeologie weinig of niks ziet over textiel. Blijkbaar vonden de oudjes het niet belangrijk? Ik noem maar wat.

    1. Nee, het is gewoon kwetsbaar spul. Je ziet weer veel aardewerk omdat dat weliswaar breekt, maar eigenlijk niet kapot te krijgen valt. Die wan-balans wordt momenteel wel wat meer recht gezet.

      1. Textiel is niet alleen kwetsbaar, het heeft vroeger, net als andere ´perishables´ vaak weinig aandacht gekregen, een enkele archeoloog – Flinders Petrie bv.- als positieve uitzondering daargelaten. Citaat uit ´Women´s work´ van E. Wayland Barber, blz. 288. Het gaat over wat bekend werd als de ´affaire (Èmile) Amélineau´, een zich archeoloog noemende schatgraver.
        ´From 1894 to 1898 he obtained permission to excavate the incompatable tombs of the earliest Egyptian pharaohs at Abydos, who flourished around 3000 B.C. After ransacking them of their contents, keeping little record of what was found there, Amélineau deliberately burned or smashed to bits any and every object that he chose not to take back to France, as so to make those he took more valuable. The burning lasted for days.´
        Dit is natuurlijk wel heel extreem, maar het zal niet de enige keer zijn geweest dat kwetsbaar materiaal bij een opgraving op de schroothoop werd gegooid.
        Er is veel ten goede veranderd gelukkig, maar de focus op edelmetaal, steen en ´grote´ kunst heeft veel verloren doen gaan.

Reacties zijn gesloten.