“Nederland in de Romeinse tijd”

Nehalennia-altaar (© Rijksmuseum van Oudheden)

Oké, het grapje is te flauw voor woorden, maar het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden is dit jaar “twee eeuwen jong”. Dat ik uw goede smaak teister met dit cliché is omdat het gewoon waar is: het museum heeft zich de afgelopen jaren volledig vernieuwd. Ik blogde al eens over de afdeling Nabije Oosten, maar alle afdelingen zijn op de schop gegaan. Het meest geslaagd vind ik zelf de Griekse afdeling, die gewoon móói is. Je loopt er van weg met een beter humeur dan toen je binnenkwam.

Nu is dus de afdeling Nederland in de Romeinse Tijd, die alweer twintig jaar oud was, geheel vernieuwd. De opening is dinsdag maar journalisten mochten al een kijkje nemen op de vijf onderafdelingen, die zijn gewijd aan de militaire aanwezigheid langs de Beneden-Rijn, de religie, handel, culturele contacten (zeg maar tussen de oude bewoners en de nieuwe heersers) en grafrituelen. Deze volgorde betekent dat de expositie toeloopt naar de fenomenale Sarcofaag van Simpelveld, een van de mooiste stukken uit het Nederlandse cultuurbezit.

De afdeling is even groot als vroeger en er zijn ruwweg evenveel stukken te zien, maar er is nu veel meer licht – het ontwerp lijkt op dat van de afdeling Nabije Oosten – en ongeveer 40% van de stukken is vervangen. Iedere bezoeker zal dus wat favorieten missen, maar er is ook veel nieuws te zien. In de militaire afdeling is dat bijvoorbeeld een drietal helmen. Tot mijn vreugde was er wat ruimte voor de schat van de Haarlemmermeer: de lading van een schip dat ooit in de Haarlemmermeer is vergaan en duizenden en duizenden munten aan boord had. Die zijn niet allemaal te zien maar de massaliteit wordt leuk gesuggereerd door de enveloppen te tonen waarin de muntjes worden bewaard. Ik had het spul nog nooit gezien en was al gaan twijfelen of ik het wel goed had begrepen toen mijn docent archeologie, de onvergetelijke Simon Wynia, erover vertelde.

Romeinse helm, gevonden in Matilo/Leiden (© Rijksmuseum van Oudheden)

In de afdeling culturele contacten ligt nu de Peelschat in zijn geheel – en die is daarmee representatief voor deze afdeling, die enkele goed gekozen locaties toont, zoals Nijmegen, Vechten en Velsen. Het interessantst zijn Dronrijp in Friesland en Rijswijk in Zuid-Holland, die sterk op elkaar lijken. Of er nu Romeinse forten of steden in de buurt waren, maakte eigenlijk niet zoveel uit: de IJzertijd liep in het geboden materiaal in deze twee nederzettingen gewoon verder in de daarop volgende periode.

Dit was wat we vanzelfsprekend zouden verwachten. Daar waar in de Oudheid twee culturen naast elkaar kwamen, namen ze de ene keer dingen van elkaar over: denk aan wijdingen aan inheemse goden die ineens in het Latijn werden geschreven en in steen gehouwen, denk aan de mantelspelden die de Italianen kopieerden van de mensen benoorden de Alpen. Tegelijk woonden de nieuwelingen bij elkaar, in kampen als Vechten of steden als Voorburg, zonder dat er veel contact was met het platteland eromheen; terwijl er ook gebieden waren waar de oorspronkelijke bewoners in feite onverstoord hun oude levenswijze voortzetten. Daarvan zijn Dronrijp en Rijswijk dan weer voorbeelden.

Dronrijp lag ten noorden van de limes, Rijswijk lag ten zuiden van de limes; cultureel was er weinig verschil. Het illustreert dat de Lage Landen een eenheid bleven, één deel van de Romeinse invloedssfeer, doorsneden door de versterkte transportweg die limes heette. Terecht plaatst het museum een vraagteken bij de woorden “ijzeren gordijn”, maar ik zou ook nog even hebben nagedacht over het woord “grensweg”. Daar klinkt de negentiende eeuw weer door, met haar nadruk op territoriaal begrensde staten.

De bronsschat van Nistelrode (© Rijksmuseum van Oudheden)

Tot de nieuw getoonde stukken behoren een servies uit Nistelrode, dat in 2004 is gevonden, een fraaie derde-eeuwse schaal die onlangs is gevonden in een vierde-eeuws Germaans graf bij Rijnsburg en een aardewerkschaal met een dichtregel uit Vergilius’ Aeneïs. Het meest verrassende voorwerp ziet u helemaal bovenaan: een altaar of votiefsteen voor Nehalennia waarvan er meer bekend zijn, maar… ze is dit keer driemaal afgebeeld. Het kan zijn dat we hier hebben te maken met een Keltisch aspect van de cultus, want de Kelten hadden wel meer driedubbele goden. Aanvullend bewijs voor deze uitleg is een inscriptie waarin in meervoud over de Nehalenniae wordt gesproken. Maar het kan ook gaan om een vergissing: het altaar is gemaakt in een streek met natuursteen en stelt de drie Matres voor, is vervolgens per abuis op transport gezet naar het verkeerde heiligdom, waar men er toch maar een wijding aan Nehalennia bij heeft geschreven. Ik weet het niet, niemand weet het, en dat maakt het zo verschrikkelijk leuk.

Ik schreef dat het museum twee eeuwen jong was. De vernieuwing gaat nog even verder, want binnenkort zal er een aparte conservator komen voor Nederland in de Romeinse tijd. Dat is, voor iedereen die de Oudheid een warm hart toedraagt, het beste nieuws in jaren.

Aardewerk met een regel uit Vergilius’ Aeneis (2.1-2)
Deel dit:

34 gedachtes over ““Nederland in de Romeinse tijd”

  1. Frans

    Potdorie Jona, heb je een cursus “sneller stukkies tikke dan mense ze kenne leze” gevolgd? Dit gezegd hebbende, het ziet er zeer interessant uit, maar ik wacht even op die tentoonstelling over Egyptische goden, dan kan ik het allemaal in een keer meepikken. Maar bedankt dat je dit onder de aandacht brengt!

  2. Rudmer Koopal

    Iedere keer als ik naar mijn werk ga, dan kom ik langs de (replica) van de votiefsteen van Viradecdis. Het orgineel staat in het RMO. Ik hoop dat ze haar een mooie plek hebben gegeven aangezien dit de enige votiefsteen van haar is in Nederland.

  3. Henriette Broekema

    Deze keer in de blog van Jona een prachtig reliëf met de godin Nehalennia dat in de Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden wordt tentoongesteld. Dankzij de verwijzing in de tekst kwam ik terecht op de blog van Jona over Nehalennia van 27 mei 2014. Via een artikel op Livius over Nehalennia en Wikipedia belandde ik op de site Neerlandistiek met een artikel van Peter Alexander Kerkhof op 25-10- 2016, waarin hij de meest recente stand van zaken van het taalkundig onderzoek doorneemt naar de oorsprong van de naam Nehalennia. Volgens hem zijn de etymologieën op Wikipedia allemaal zwaar verouderd. Na een uitvoerige bespreking van een aantal etymologieën, besluit Kerkhof dat de laat-Keltische afleiding nog het meest overtuigend is. Deze staat een reconstructie *halen– toe met de betekenis ‘zee’ wat dan samen met een voorvoegsel *ne- wat ‘op’ en ‘bij’ betekent de basis zou zijn voor de naam Nehalennia. De woordvorming zit dan als volgt in elkaar: als eerste het voorvoegsel *ne- (= op), daarna het middenstuk *-halen- (= zee) en ten slotte het achtervoegsel*-ja dat vrouwelijke afleidingen maakt; alles te samen genomen zou de naam dan ‘Zij die bij de zee is’ betekenen. Volgens Kerkhof geen onwaarschijnlijke naam voor een godin die zeereizen waarborgt.
    Wat ik niet begrijp is dat niemand ingaat op de etymologie die al in 1997 door Arnold Cornelis is voorgesteld in zijn boek ‘Logica van het gevoel’. Dit boek wordt wel even genoemd door één van de reacties op het artikel van Kerkhof op de site van Neerlandistiek, zonder dat dit echter verder wordt toegelicht. Ik zal hieronder heel in het kort de reconstructie van Cornelis proberen samen te vatten, omdat naar mijn mening dit de beste verklaring is voor de naam van deze godin.
    In zijn blog van 2014 vraagt Jona: ‘Leeft Nehalennia voort in de naam ‘Neeltje Jans’?’Het antwoord van Cornelius is precies omgekeerd: de naam Neeltje Jans leeft voort in de naam Nehalennia. ‘Neeltje Jans’ was de naam die de bewoners aan de monding van de Schelde vanouds gaven aan de zandplaat die vlak voor de kust lag. Dit was de verblijfplaats van ‘Neeltje Jaan’, die hier een tempel had waar veel pelgrims naartoe reisden, lang vóór de tijd van het Christendom. In deze gebieden was de Keltische invloed heel groot. De verbindingen liepen langs de waterwegen. Het waren mensen die leefden aan het water en de Keltische naam voor water ‘eve’ is overal in de verschillende dialectische varianten terug te vinden. Zoals bijvoorbeeld het Franse ‘eau’, maar we vinden ook de ‘Ee’, ‘Edam’,’Ede’. Enzovoort.
    De naam Neeltje Jans gaat volgens Cornelius terug op de combinatie van ‘Ne’, ‘Helle’, ‘Jaan’ en de plaatsaanduiding ‘s’, samengevoegd tot NE/HELLE/JAAN/S. Het eerste deel van de naam ‘Ne’ betekent ‘nabij’, verwant met het Duitse ‘Nähe’. Het tweede deel, het woord ‘Helle’, was de oude Vlaamse naam voor de Noordzee, wat ook terugkomt in namen als Hellevoetsluis, Den Helder en Helgoland. Deze zee werd verder naar het noorden aangeduid als ‘Holle’ en ‘Hölle’, waar de naam ‘Holland’ uit voortkomt. In het Fries was de naam ‘Harle’ en ‘Har’, waar Haarlem, Harlingen, Harwich en Harnour vandaan komen, en die ook in ‘Haringvliet’ zit en in de naam ‘haring’, dus vis uit de Noordzee. De ‘h’ werd in de volksmond niet uitgesproken, zoals dat nu nog niet gebeurt in het West-Vlaams en in het Frans. Daardoor werd het eerste deel van de naam uitgesproken als ‘Neelle’. Daarbij werd de ‘t’ in de spreektaal liefdevol en ter versterking van de medeklinkers toegevoegd, het werd ‘Neeltje’.
    ‘Jaan’ was de naam voor de godin en betekende’ licht’, verwant met het Griekse ‘dia’ (doorschijnend licht) en het Latijnse ‘dies’(daglicht), zoals in ‘diamant’ en ‘jade’ (lichtgevende steen). De naam ‘Jaan’ kwam in de hele Keltische wereld voor, zoals ‘Jeanne’ in het huidige Frankrijk, en ‘Joan’ in Engeland en ‘Diana’ in het Romeins. De ‘s’ werd toegevoegd als locativus, een plaatsaanduiding, Vaak werden personen genoemd naar een plaats of plek waar ze werden gelokaliseerd, en zo ontstond de naam ‘Neeltje Jans’. De volgorde van ‘Jaan bij de Helle’ werd omgedraaid, dat is nu nog zo in het Frans, wat de nadruk krijgt komt achteraan. Het werd ‘ne helle Jaan’.
    De ‘h’ werd niet uitgesproken en heeft de neiging over te gaan in een lichte ‘j’. Zo krijgen we niet alleen ‘Nel’ en ‘Neel’, maar ook ‘Neil’, een Engelse variant van Nelje, versterkt tot ‘Neltje; en ‘Neeltje’. Volgens Cornelius zie je dat ook terug op een van de inscripties op de gevonden reliëfs: deae neialenniae’. Dat daar een ‘i’ staat betekent dat we hier te maken hebben wat men in de taalkunde een ‘natte l’ noemt: er zit een ‘j’ in, die zowel naar voren als naar achteren kan schuiven, ‘Neil’ of ‘Nelje’, dat is dus precies de ‘j’ voor de overgang naar ‘Neelje’ en vervolgens verder naar ‘Neeltje’, want de ‘t ‘wordt als ondersteuning ingelast. Dus in de volksmond liet men de ‘h’ weg, stokte even (ne’el), produceerde een ‘j’ met een ‘t’, ter ondersteuning van de uitspraak, terwijl de ‘n’ versprong om de naam af te ronden. Zo ontstond ‘Neeltje Jaan’. De plaatsaanduiding met een ‘s’ kwam als toevoeging. Dit was de plek die nu de zandplaat is, het was de plaats van Neeltje Jans, het heilige thuis, waar zij haar een tempel had.
    De vraag naar het karakter van deze godin Jaan werd Cornelius nog eens duidelijk in een gesprek met een paar duikers van Rijkswaterstaat. Zij vertelden dat wanneer de grote golven vanuit de diepe Noordzee de ondiepe kust naderen bij de zandplaat Neeltje Jans, die golven hun beweging niet kunnen voortzetten, waardoor het water omhoog spuit, in vaktermen ‘grondzee’ genoemd. In het zeewater zit fosfor van plankton, dat groen oplicht. Als de schippers vanuit zee de kustlijn naderden, zagen ze, in het duister, dat licht, het licht bij de Helle, de plek waar ze moesten komen zonder te vergaan in de grondzeeën, bij Neeltje Jans, die de mythische aanduiding kreeg van een godin.
    Volgens Cornelius was Neeltje Jans een Keltische godin. Maar de Keltische priesters, de druïden, de geleerde klasse uit die tijd, maakten er in hun inscripties ‘Nehalennia’’van. Nehalennia begint met ‘ne’ dat ‘nabij ‘betekent, zoals bijvoorbeeld in het Duits ‘nähe’ of in de plaatsnaam ‘Nijkerk’. Dan volgt de naam voor de zee, ‘Helle’. Het eerste stuk van de naam ‘Nehalennia’ betekent ‘bij de helle’, dus bij de Noordzee. Als we nu ‘ja’ toevoegen, dan hebben we Nehalennia. De betekenis van ‘Nehalennia’ is dus dezelfde als die van ‘Neeltje Jans’. De naam betekent volgens Cornelius eigenlijk het genezende licht bij de Helle, de vorm van de verschijning van Neeltje Jans.
    Cornelius had ergens ook een prachtige etymologische verklaring voor Brittannia, met dezelfde uitgang als Nehalennia, maar die heb ik het jammer genoeg niet meer terug kunnen vinden.

    1. Ab R.C. Dabra

      Amazing! …
      Eén aanvulling: “… Het eerste deel van de naam ‘Ne’ betekent ‘nabij’, verwant met het Duitse ‘Nähe’. …” En natuurlijk zoals in het Engelse ‘neigh’ (Oud Engels: ‘neah’) in ‘neighbour’.

      1. Henriette Broekema

        Dank. Ik zie nu dat ik in mijn stukje twee keer het Duitse nähe heb genoemd. Cornelis (die ik per abuis twee keer Cornelius noemde) geeft ook het voorbeeld van het Engelse ‘near’, en het Nederlandse woord ‘na’ in de betekenis van ‘nabij’.

        1. Ab R.C. Dabra

          Eenzelfde lastige etymologische kwestie is die van de Germaanse godin Tanfana. Maar ik lees nu net op de Duitse Wikipedia dat het eigenlijk ‘Tamfana’ is en dat het eerste gedeelte van die naam terug gaat op de ‘Indogermanischer’ wortel ’temp-‘ (spannen) waar bijvoorbeeld ook het Latijnse ’tempus’ (tijdspanne) van afstamt.
          De betekenis van Tamfana zou dus ‘Herrin der Zeit’ oftewel ‘Vrouwe (?) van de Tijd’ zijn.
          Fantastisch toch… Net als al die items in het nieuwe RMO: ‘de oudheid bij jou om de hoek’.

    2. Martijn Spruit

      Mooi verhaal over een alternatieve etymologie voor Nehalennia. Eén correctie: Nijkerk betekent gewoon ‘Nieuwe Kerk’, het wordt namelijk uitgesproken als ‘Niekerk’ of zelfs ‘Niekark’.

      1. Henriette Broekema

        Ik denk dat Cornelis de naam Nijkerk verwarde en gedacht heeft aan een Keltische vorm ‘ij’ voor water, zoals in veel namen van rivieren, IJzer, IJssel, Isar, Isère en in de namen als ‘island’ en ‘eiland, en in Rijssel en de naam Parijs, die bij de Kelten dus al de ‘lichtstad’ heette (p 391). Er was volgens hem ook een variant ‘awa’ in het Gotisch ‘ahwa’ en in het latijn ‘aqua’ dat we terugvinden in riviernamen als ‘Aa’, en in ‘Adorp’ en ‘Breda’. Er is een verschuiving naar ‘ie’ zoals ‘Krommenie’ en Middellie’ en een verschuiving naar ‘ij’, een wortel die weer ‘water’ betekent en die voorkomt in de naam IJssel. Cornelis schrijft (p 394):’Als er een ‘ij’ wordt geschreven, dan is de uitspraak vaak in oorsprong niet ‘ei’, maar ‘ie’ in de volksmond. De naam voor de rivier ‘de IJzer’, in West-Vlaanderen, is in oorsprong dezelfde naam als de Isère in Zuid-Frankrijk’.

    1. Henriette Broekema

      Volgens Cornelis is de naam ‘Jaan’ verwant met Jeanne in het Frans en Joan in het Engels. In het Engels verschijnt er een lichte ‘d’ voor de ‘j’ van Joan in de uitspraak. De ‘di’ klinkt ook door in de oude Latijnse vorm Diana, dan krijgen we dija’. Volgens Cornelis hoeft de naam ‘Neeltje Jans’ echter niet van de Latijnse godin Diana te komen, het kan ook omgekeerd zijn en er kan een gemeenschappelijke betekenis zijn. Want alle namen die hier zijn genoemd gaan terug op een wortel ‘(d)ija’ die ‘doorschijnend licht’ en dus helderheid betekent. In het Grieks kennen we ‘diaphainein’, in de betekenis van ‘doorschijnen’. Cornelis oppert zelfs de mogelijkheid dat de naam ‘Jaan’ verwant is met de Keltische betekenis van ‘ij(a), dat water betekent. Dan zou ‘Jaan’ de betekenis krijgen van doorschijnend licht op het water.
      P 400/401

    2. Vladimir Stissi

      Precies, en Neeltje is een afkorting van Cornelia. De ‘alternatieve etymologie’ is volkomen ahistorisch, houdt geen rekening met taalkundige ‘regels’ en vergeet ook even dat de huidige geografie van het gebied totaal anders is dan die in de tijd van Nehalennia. Was er überhaupt zo’n zandplaat toen? De tempel lag sowieso een eindje het land in, aan een soort voorloper van de Oosterschelde, dat is niet echt een plek waar Noordzeebranding oplicht.

      1. Henriette Broekema

        O, het kan best zijn dat Cornelis hier en daar de plank misslaat of dat ik te kort schiet in mijn weergave van zijn betoog. Maar over het algemeen vind ik het een buitengewoon fascinerende analyse die naar mijn idee een dieper inzicht geeft in de betekenis van Neeltje Jans, alias Nehalennia

        1. Vladimir Stissi

          Hier en daar de plank misslaan lijkt me wel erg positief voor een analyse die op alle fundamentele aspecten op drijfzand, onwaarschijnlijkheden en onmogelijkheden berust, ofwel, als ik het iets minder vriendelijk formuleer, pseudowetenschappelijke nonsens is. Het lijkt mij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit te sluiten dat Neeltje Jans een alias is van Nehalennia, en dan is er dus ook van diepere inzichten geen sprake.

          1. Ab R.C. Dabra

            Ik ben maar een leek maar verschillende sites wijzen toch op Neeltje Jans als een verbastering van Nehalennia (of vice versa) : Wikipedia, neeltjejans punt nl, historiek punt nl (bron: boek ‘Geschiedenis van Zeeland) die ook nog een mooie foto hebben van een beeld van Nehalennia in het RMO. En het lijkt mij ook helemaal niet onaannemelijk als je het over vele eeuwen tijd hebt waarin een naam tegelijk kan blijven hangen en enigszins kan veranderen.

            https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2017/11/Beeld-van-de-godin-Nehalennia-Neetlej-Jans-RMO-Leiden-cc.jpeg

            1. Vladimir Stissi

              Historiek (dat sowieso vol met onzin staat) verwijst vooral naar de Neeltjejans website, die wordt voor dit punt letterlijk gekopieerd; de tekst van Neeltjejans is overduidelijk gebaseerd op het verhaal hierboven. Het boek over de geschiedenis van Zeeland wordt wel als link opgevoerd bij Historiek, maar niet als directe bron gebruikt volgens mij — ik heb het boek niet bij de hand dus kan dat niet controleren. De wikipediatekst lijkt de twee verhalen die neeltjejans geeft (schip met die naam en Nehalennia) te combineren. Dat duidt erop dat die tekst niet op andere informatie gebaseerd is. Bovendien lijkt de combinatie bij voorbaat onwaarschijnlijk: waarom zou een schip dat in de achttiende eeuw naar Nehalennia genoemd zou zijn, bijna op de ‘goede’ plek stranden, en dan vervolgens die plek zijn naam geven (terwijl niemand wist dat daar een heiligdom voor de godin lag, want dat is pas in de twintigste eeuw gevonden)?
              Los hiervan: ik weet het niet helemaal zeker, maar volgens mij is er geen enkele aanwijzing voor de verering van of de herinnering aan de godin tussen de laat-Romeinse periode en 1645, toen (in Domburg, dus niet in de Oosterschelde) resten van een tempel van Nehalennia werden gevonden. Dat is niet gek, gezien de grote veranderingen in zowel de geografie als de bevolkingssamenstelling als het dominante geloof in Zeeland in die 13 of 14 eeuwen. De zeventiende-eeuwse vondst leidde tot een heleboel speculatie over de naam, waarbij de nog niet bekende tweede tempel nooit als mogelijkheid geopperd wordt — blijkbaar was dat zogenaamde volksgeloof bij niemand van de betreffende (ook deels Zeeuwse) geleerden bekend. Je kunt je daarbij ook afvragen waarom, op een moment dat de echte naam van de godin gewoon bekend is, een zandbank die met haar in verband wordt gebracht Neeltje Jans wordt genoemd, en niet Nehalennia of iets dergelijks.
              Kortom, het verhaal dat de zandbank, die waarschijnlijk op dat moment nog niet heel lang bestaat, in de achttiende eeuw genoemd is naar een schip dat er op vergaan is, en een tamelijk gangbare scheepsnaam heeft, die weer voortkomt uit twee in die periode zeer gangbare, Christelijke, namen, is heel veel waarschijnlijker dan een ingewikkelde constructie, die taalkundig onzinnig is, historisch op zijn best onbewezen (en tamelijk onlogisch) en verder een heleboel onbewezen aannames nodig heeft.

              1. Vladimir Stissi

                Voor wat betreft de etymologie is het misschien ook goed dit stuk eens te lezen. https://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/26329/26329___.PDF?sequence=1 Het is denk ik niet helemaal meer up to date, maar de hoofdlijnen zijn goed onderbouwd met parallellen, en maken duidelijk dat de naam gesplitst kan/moet worden in drie delen Ne of Nei (dat als ee klonk, en niet als ie), (h)al en -ennia. Dat botst frontaal met de interpretatie van Cornelis, die anders dan de auteurs van dit stuk voor zover ik kan zien geen enkele taalkundige en taalhistorische expertise had.

              2. Ab R.C. Dabra

                Ik vind je visie en je bronnen grotendeels heel aannemelijk. Alleen is volgens mij nog niet bewezen dat de naam Neeltje Jans niet een relatie heeft met de naam Nehallenia. Ik noemde boven al de kwestie Tamfana. In relatie met die naam wordt vaak het versje ‘Anneke Tanneke Toverheks’ genoemd. Zo is er ook het aftelversje ‘Iene miene mutte’ dat terug zou gaan op een oud ‘wichellied’ dat de oermoedergodin zou aanroepen.
                Met andere woorden: in of via de volksmond kunnen oeroude godennamen vele eeuwen lang overleven.

  4. Henriette Broekema

    Tja, als de feiten duidelijk aantonen dat het anders is geweest leg ik me daar bij neer. Ik heb ook geen expertise op dat gebied, hoewel ik destijds wel het zeer interessante keuzevak Indo-Europese Taalvergelijking in Leiden heb gevolgd. Dan is het een mooie luchtbel geweest die uit elkaar is gespat. Dank voor al uw toelichting.

  5. Vladimir Stissi

    @Ab R.C. Dabra. Tja, wat is bewijs in deze? Ik ben nogal skeptisch bij dit soort claims in het algemeen, zeker als er zelfs niet een spoor van aanvullende aanwijzingen is, en de geclaimde taalkundige links gewoon niet kunnen (dat is bij Tamfana anders lijkt het, al zie ik de link naar Tanneke niet per se). Zoals gezegd, tussen ca. 400 (of misschien wel een eeuw eerder) en 1971 wist voor zover wij kunnen zien niemand dat er bij Colijnsplaat een Nehalennia-heiligdom heeft gelegen. Het kan best zijn dat mensen (voor zover die daar überhaupt nog woonden) een tijd lang hebben onthouden dat dat heiligdom er was geweest; het kan ook best zijn dat de naam Nehalennia nog wel langer is blijven hangen. Voor beide is er alleen geen enkele aanwijzing, zelfs niet als in de zeventiende eeuw de godin een hot issue wordt. Als er een context is waarin dit soort signalen worden opgepikt is het onder de oudheidkundigen van de 17de en 18de eeuw, die hun uiterste best deden om alle mogelijke aanwijzingen voor hun claims te verzamelen, en uitgebreid lokaal inlichtingen inwonnen. Dat toen niemand heeft opgemerkt dat de naam voortleefde, lijkt me wel sterk negatief bewijs voor het voortbestaan van een vorm van herinnering. En is ook wel een aanwijzing dat de zandplaat Neeltje Jans nog helemaal niet bestond (of niet onder die naam), en in ieder geval dat niemand die in verband bracht met Nehalennia.

    1. Ab R.C. Dabra

      Dat is een hele redelijke argumentatie, dat ben ik met je eens. En ik kan ook geen tegenbewijs aandragen omdat ik helemaal niet thuis ben in de Zeeuwse geschiedenis.

  6. jan kroeze

    nehalennia en dan ne- helle- jaan en dan neeltje jans of wat dan ook vind ik leuk als het waar is, als het onzin is vind ik het grappig.
    Maar beter nog: dat beeldhouwwerkje op de foto!

  7. Robert Vermaat

    Om weer op het jubileum van het RMO terug te keren – ons geliefde museum is dus even oud als het Nationaal Museum van Brazilië, dat dit jaar ook een jubileum te vieren had. Daarna echter… 😢

  8. Evert van Ginkel

    Ik was helaas net met vakantie gegaan dus heb de opening niet meegemaakt. Maar ik ben heel benieuwd, in het bijzonder naar de kennelijke overeenkomst tussen Dronrijp en Rijswijk! Dat lijkt me het belangrijkste nieuwe inzicht in de provinciaal-Romeinse archeologie in jaren.

      1. Evert van Ginkel

        Dat is wel erg algemeen… je schrijft: ‘cultureel was er weinig verschil’, en dat ‘de Lage Landen een eenheid bleven’, waar alleen een rivier vol vrachtbootjes doorheen liep. Brengt het RMO dat zo? Ik kan het me niet voorstellen… er was een wereld van verschil. Dat de boeren noord en zuid graan verbouwden en koeien hielden, en er wel ereis een Romeins muntje of beeldje in Friesland belandt, vlakt die verschillen niet uit. Vanwaar die angst voor dat onderscheid? Ik proef er een beetje limescorrectheid in – de zogenaamde multiculturele samenleving van toen, de Romeinen en Friezen die elkaar zo fijn beinvloeden zodat er een heel nieuwe mix van culturen ontstaat… nu, daar zijn niet heel veel aanwijzingen voor. Het zijn echt gescheiden werelden, waartussen natuurlijk uitwisseling is, maar die is bepaald niet 1 : 1. Een eenheid waren ‘de Lage Landen’ (ook zo’n term…) nooit geweest en ‘bleven’ dat na het jaar 0 dan ook niet. Overigens waren in Rijswijk de lokale culturele tradities erg jong – voor 50 nC was daar weinig leven te bekennen.
        Wat mij betreft was de Rijn wel degelijk een grens, net zo gesloten als het IJzeren Gordijn – dwz: zeker niet hermetisch – maar toch: een grens. Dat er ook overheen werd gevaren, doet daar niet aan af, ook niet, dat er wel eens een man uit Dronrijp zuidwaarts kwam. Een vremdelong, van over de duidelijk aangegeven grens.

  9. Rudmer Koopal

    Het is de vraag of de Nedergermanische limes een tradionele grensfunctie heeft gehad. IJzeren gordijn is te kort door de bocht. Het lijkt eerder een (over) heersmechanisme voor een groot gebied aan beide kanten van de limes waar op gezette tijden de sluizen open gingen.
    Frisia benoorden de limes heeft veel meer een springplankfunctie dan aamvankelijk gedacht. Dat houdt in dat je als Romein je zaakjes in het noorden goed voor elkaar moet hebben met de bevolking aldaar.
    Zo wijst Deens onderzoek van de afgelopen 10 jaar erop dat een intensieve uitwisseling er moet zijn geweest in Denemarken met de Romeinen. Er zijn allerlei Romeinse voorwerpen gevonden, met name Romeinse zwaarden. De grootste collectie Romeinse zwaarden buiten Italië is dan ook gevonden in Denemarken. Er is of een intensieve handel geweest of vele ‘Deense’ mannen zijn in dienst gegaan in het Romeinse leger. Een combinatie lijkt het meest waarschijnlijke.
    Dit betekent dat er een route moet zijn geweest van de Nedergermaanse limes tot het zuiden van Denemarken met diverse tussenhaltes. Die moeten bemand zijn geweest met Romeinen of bondgenoten. Om deze handelsroute veilig te stellen moet je het gebied dus pacificeren. En dat gaat hand in hand met handel of tributen.
    De (beï)(i)nvoedsferen van de Romeinen ligt dus ver buiten de limes.
    Het idee van de Nedergermaanse limes als harde grens of rand van het Rijk is aan herziening toe.

    1. Evert van Ginkel

      Wat ik al schreef: er waren allerlei contacten tussen Rome en het noorden, dat is al lang bekend en dat ontkent niemand. Maar die waren wel van bijzondere aard. Zwaarden en munten genoeg in Denemarken, maar verder niet veel Romeins. Een heel speciaal soort contacten dus, gemaakt en onderhouden in een polotiek-militair kader. Trouwens: als Frisia zo’ belangrijke springplank was naar het noorden, dan zouden we daar ook wel wat wapentuig mogen verwachten… quod non, zoals de Romeinen zeiden.
      Contacten van welke aard dan ook – incidenteel of structureel, economisch, diplomatiek of militair – sluiten het bestaan van een grens helemaal niet uit. Laten we wel wezen: benoorden/oosten van de limes is geen spoor van Romeinse infrastructuur te bekennen, zoals we die meteen ten zuiden/westen zo goed kennen. Geen wegen, geen steenbouw, geen forten, steden, vici, Zwammerdamschepen, markten, massaal en algemeen gebruik van ‘Romeinse’ producten (ja, dat aardewerk…), geen mijlpalen, tempels, (permanente) forten, niets. Er is dus geen sprake van integratie van die gebieden in het rijk. Omgekeerd weten we dat de Romeinen alleen buitenlanders over de grens laten komen onder strenge controle, of, later, noodgedwongen. Er was geen vrij grensverkeer. Er dienden ‘Germanen’ in de legers, en later steeds meer, maar dan gaan we al naar de nadagen van de limes toe. Uiteraard wordt de grensfunctie dan (3de-4e eeuw) steeds onduidelijker. Maar daarvoor is hij echt wel zo bedoeld en heeft als zodanig gefunctioneerd. Het leek op een grens en werkte als een grens, en dus was het waarschijnlijk…
      En nogmaals: ook het IJzeren Gordijn kon je best passeren, en je kon Sovjet-camera’s kopen in Nederland. Allbei gedaan indertijd. Maar reken maar dat het een grens was!

      1. Rudmer Koopal

        Er is inderdaad geen wapentuig aangetroffen in Frisia, nog zijn er andere grote archeologische vondsten of is er infrastructuur aangetroffen. Maar is dit nodig als sluitend bewijs? Dwz zonder archeologische vondsten geen bewijs?
        Om even een vergelijking te maken: we weten dat de Romeinen aan mondingen van Elbe, Weser en Eems en ook op de rivieren zelf logistieke overslagplaatsen hebben gehad tbv militaire operaties in Germania Magna ( eerste kwart van eerste eeuw). Daar is in Frisia ook niets van terug te vinden. Dat neemt niet weg dat deze operaties wel degelijk hebben plaats gevonden en Frisia een springplank functie had, waar je en passent nog even ‘afspraken’ moet maken met o.a. Frisii en Chauci.
        Archeologische bewijzen in Frisia zouden mooi zijn geweest maar zijn geen voorwaarde om aan te kunnen tonen dat Frisia als springplank fungeerde voor Denemarken.
        Dat deze gebieden niet geïntegreerd zijn geweest in het Romeinse rijk weet iedereen wel. Dat er een grens was ontken ik niet. Het gaat om de functionaliteit van de grens. Deze was in Frisia anders dan de rest van de limes Germanicus. Daar was het inderdaad als harde grens bedoeld, als afgrenzing tegenover diverse stammen.

        Het IJzeren Gordijn passeren. Kom op nou, even serieus. Die grens was er om te zorgen dat de Oosteuropese bevolking niet weg liep. En je kon een Sovjet camera kopen. Joh!

        1. Evert van Ginkel

          Nou, we zijn het grotendeels eens hoor. De IJzerengordijnvergelijking moeten we er maar uit laten. Als we maar vinden dat er – een tijd lang – sprake is geweest van een duidelijke grens, al was die bedoeld om mensen buiten en niet binnen te houden.
          Dan is er nog de absence of evidence- kwestie. Op zich is het ontbreken van archeologische sporen geen sluitend bewijs dat er niets gebeurd is. Maar: als uit eenzelfde langere periode in de ene regio vrijwel niets wordt gevonden van wat in een aangrenzende regio overal rijkelijk uit de grond komt… en dat niet kan worden toegeschreven aan gebrek aan onderzoek of onoplettendheid of vooringenomenheid van de onderzoekers… dan moet je van goeden huize konen, wil je volhouden dat er eigenlijk geen verschillen waren, of dat er van alles aan de hand was (Jona zou dit een ‘minimalistische’ benadering noemen). En daar begon deze discusiette mee. In Friesland, inclusief Noord-Holland, is het in de eerste twee eeuwen van de jaartelling erg rustig geweest, voor zover we kunnen nagaan (afgezien van een aantal 1e-eeuwse incidenten in historische bronnen). Een stuk rustiger dan in het oosten van Denemarken in ieder geval (waar dan weer geen bronnen van reppen!) Overigens zijn er wel, zij het minieme, sporen in noord- Nederland uit begin 1e eeuw (Winsum) die in verband kunnen staan met de Romeinse operaties van toen.
          Er gebeurt altijd wel wat. En vaak veel meer dan we denken, al weten we niet, wat. Maar soms ook heel weinig, en soms helemaal niks. Dat laatste, daar hebben veel mensen moeite mee. Maar t is niet anders.

          1. Rudmer Koopal

            Het is inderdaad de minimalistische benadering. Ik wou dat er meer was aan archeologische vondsten of klassieke teksten, maar helaas (bijna) niets (nog) gevonden.

  10. Ben Spaans

    Ah, de Britse oudhistoricus http://www.harrysidebottom.co.uk/ is auteur van een militaire fictie/Swords&Sandals reeks ‘Warrior of Rome’, (de eerste delen zijn vertaald als ‘Strijder voor Rome’). Hoofdpersoon van de reeks, die zich afspeelt na het midden van de 3e eeuw na Christus, is Marcus Clodius Ballista, die is geboren als Dernhelm, zoon van Isangrim, in de eerste delen nog ‘War leader’, vanaf deel 6 de ‘Conyng’ van de Angelen. Sidebottom (sic) kwam er tijdens zijn research voor de reeks gaandeweg achter dat er in wat nu Denemarken is inmiddels een Romeinse clientenstaat wordt vermoed van behoorlijke omvang. Sidebottom maakt er een rijk van de Angelen van, dat hoeft niet, maar het was zeker nog geen rijk van de latere Denen.

    1. Rudmer Koopal

      Dank voor de leestip Ben Spaans. Ik houd het op het neutrale Denen als ‘geografische’ aanduiding
      Angelen (Anglii) zaten eerst aan de oostkant van Denemarken, later zakten ze meer af naar het zuiden en de westkust. Gek genoeg is er aan de oostkant van Denemarken op Fyn en op Sælland meer gevonden aan artefacten dan aan de westkant. Of er door de Romeinen gevaren werd op het Skagerrak en Kattegat is nog onduidelijk. Je zou zegen dat Jutten en Teutonen aan west- en noordkant meer voor de hand liggen mbt eerste contacten. Het handelscentrum van Denemarken lag echter toentertijd al in het oosten. Dus de Angelen als ‘handelspartner’ of cliëntstaat is zeer zeker niet uit de lucht gegrepen.

Reacties zijn gesloten.