MoM | Johan Picardt

Coevorden, kerk
Coevorden, kerk

Een van de beste mij bekende oudheidkundige boeken is Lost World of the Golden King van Frank Holt (recensie). Hoofdstuk na hoofdstuk neemt hij u mee langs de diverse manieren waarop oudheidkundigen zich bezig hebben gehouden met de oostelijke buitenposten van de Grieks-Romeinse cultuur: Baktrië. Zeg maar het grensgebied van Afghanistan en Oezbekistan, met steden als Kampyr Tepe, Begram en Ai Khanum. Zeg maar de museumcollecties van de musea in Kabul (die u kunt kennen van reizende exposities), Tashkent en Termez. Zeg maar het gebied waar de klassieke cultuur nooit vanzelfsprekend was, waar ze elke keer opnieuw werd bevochten en waar je ziet wat mensen het belangrijkste vonden om te bewaren: een uiterlijke vormentaal die prestige verleende.

Holt vertelt hoe het onderzoek begon toen oudheidkundigen probeerden bij elke uit de bronnen bekende koningsnaam een muntportret te vinden. Dit doel was al snel verwezenlijkt maar er was een complicatie: de muntverzamelaars waren gestuit op munten van vorsten die niet in de bronnen stonden vermeld.

En dan schakelen we nu over naar Drenthe, naar het stadje waarvan u de kerk hierboven ziet: Coevorden.

Een van de voorgangers in deze kerk, die in 1641 is gebouwd, was Johan Picardt (1600-1670, spr.: Pikart, dus geen Piekaar), die behalve predikant ook arts was en agronoom. Dat laatste wil zeggen dat hij landbouwkundige experimenten deed, onder andere met de afwatering van hoogveengebieden. Hij stichtte bijvoorbeeld het schaakbordachtige ontginningsdorp dat tegenwoordig naar hem Piccardie heet. Agronomie was overigens geen zuiver experimentele wetenschap: haar beoefenaren deden vaak inspiratie op in het oeuvre van antieke auteurs als Cato, Varro en Columella, die gewaswisselingssystemen hebben beschreven waarvan de zeventiende-eeuwers de efficiëntie testten.

Ik weet niet of Picardt zich daarmee bezig heeft gehouden, maar hij kende zijn klassieken, die hij benutte in zijn beroemdste boek, de Korte Beschryvinge van eenige Vergetene en Verborgene Antiquiteten Der Provintien en Landen gelegen tusschen de Noord-Zee, de Yssel, Emse en Lippe (1660). Het exemplaar dat u hieronder ziet is een facsimile uit 2008; hier is de digitale versie.

Picardt, Vergetene en Verborgene Antiquiteten
Picardt, Vergetene en Verborgene Antiquiteten

Zoals al zijn tijdgenoten geloofde Picardt dat er ooit een zondvloed was geweest, waarvoor hij ook bewijs wist aan te dragen: de Drentse venen vormden namelijk een overblijfsel. Daar vond je immers de resten van wouden die door enorme waterstromen waren weggespoeld en ook de gebruiksvoorwerpen van de verdronkenen.

Dat dese Veenen van het beginsel der Scheppinge des Werelts niet en zijn geweest, blijckt evidentlijck hier uyt: Men vint in sommige menichte van Boomen, ja Boom aen Boom, en op Boom, leggende meestendeels met de stam naer ’t Noort-westen, en met de kruynen of toppen in ’t Zuyd-oosten; en die en zijn daer niet ghewassen. Men vint onder de Veenen stucken van Schepen, Scheepsgereetschap, Leer, stucken van Aerde-werck IJser, Krijt, Schotse-koolen, Hasel-neuten en tanden van Zee-monsters. … Oock is ’t seker en gewis, dat alle Veenen voortijts geweest zijn Meyren en Poelen: en hier by komt noch dat oude Erf-geruchte, van de voorsaten geërft op hare nasaten, namelijck, dat dese Veenen haren oorspronck souden hebben van de Diluvie of Sundtvloedt.

Na de zondvloed waren de Lage Landen bevolkt door de afstammelingen van Jafet. Deze wat ruime interpretatie van de Bijbel was in die dagen niet ongebruikelijk. De antieke teksten boden ook een oplossing voor de Vergetene en Verborgene Antiquiteten die Picardt het meest lijken te hebben geboeid: de hunebedden. Die moesten zijn gebouwd door de reuzen die in de Bijbel staan vermeld en die hij “Huynen” noemde.

Interessant is zijn reconstructie van de stad die hij Hunsow noemt, “de plaats van de Huynen”. De resten daarvan lijkt hij te hebben gevonden op de heide tussen Exloo en Valthe en u ziet hier in iets meer detail hoe hij die stad reconstrueerde. Je moet onwillekeurig denken aan zijn schaakbordachtige ontginningsdorp.

Hunsow

Eén ding wist Picardt zeker: dit was geen Romeins of Frankisch bouwsel.

Ten eersten is het seecker en onwederspreeckelijck, dat het (ten aensien van zijn eerste fondatie) geen Rooms Gebouw en is: want wanneer die eenige Kastelen of Burgen bouwden, om haer Guarnisoen daer in te logeren, soo ghebruyckten zy altijdt kalck, en tegelen van kley gebacken, en oock backsteen, soo wanneer zu geen andere levendige steen kosten bekomen: nu heb ick iterativelijck met sonderlinge curieusheyt dit pleyn doorsocht, maer hebbe noyt het minste greyntjen van kalck of backstee aldaer konnen vinden, noch ghewaer werden dat ’et van anderen aldaer oyt gevonden zy gheweest. Ergo, ’t en is geen Rooms, veel minder een Francks Gebouw, en dien-volgens soo moet synen oorspronck ouder zijn.

Voor wie het naadje van de kous wil weten: in 1819 en 1833 onderzocht Caspar Reuvens het gebied en constateerde dat er inderdaad een patroon was van vierkante velden. Wij noemen het raatakkers of Celtic fields: akkers uit de IJzertijd. Weliswaar geen stad, maar wel voor-Romeins, zoals Picardt correct had geobserveerd.

Het gaat me nu niet om de zeventiende-eeuwse geleerde die door het Drentse landschap trok en zijn ogen goed de kost gaf, hoe sympathiek ik dat ook vind. De crux van mijn stukje zit ergens anders. Picardt maakte een intellectuele stap die voor ons vanzelfsprekend is maar die dat in de zeventiende eeuw allerminst was: dat een deel van het verleden niet was beschreven in de bronnen. Het viel te kennen door goed te kijken naar de materiële resten. Terecht had Picardt het over Vergetene Antiquiteten: er was een verleden geweest dat nooit was gedocumenteerd. Het is dezelfde ontdekking die de numismaten in die tijd deden ten aanzien van Baktrië: dat er vorsten waren geweest die niet vermeld stonden bij de klassieke auteurs.

Dat inzicht lijkt ietwat bête, en misschien is het dat ook wel. Toch is het iets dat elke oudheidkundige intuïtief verkeerd doet. Ik weet van mezelf dat ik weleens over de Germaanse oorlogen van keizer Augustus heb geschreven en keurig alle bronnen heb samengevat, negerend dat er campagnes zullen zijn geweest waarover we geen informatie hebben – noch bronnen, noch vondsten. Idemdito hebben we over het vroege christendom onvoldoende informatie: alle boeken die van bron naar bron hoppen, slaan over dat het meeste domweg niet is gedocumenteerd.

Wat geldt voor de bestudering van de bronnen, geldt eveneens voor de bestudering van de materiële cultuur: het is tegelijk onvermijdelijk én methodisch fout je reconstructies te baseren op je vondsten. Het nadenken over wat je niet weet, over wat je niet weten kúnt, is echter wel een van de voornaamste activiteiten van de oudheidkundige en lijkt me ook een van de nuttigste van de vaardigheden die de oudheidkunde de samenleving heeft te bieden.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

22 gedachtes over “MoM | Johan Picardt

  1. Jeroen

    Maar ja… hoe kan je reconstrueren terwijl je rekening houdt met ontbrekende vondstcategoriën? Logisch invullen (We vinden tien aardewerken borden, dus zullen er ook wel tien houten lepels zijn geweest)?
    Extrapoleren van sporadisch aangetroffen complete(re) complexen (het was dáár zo, dus dan zal het hìer ook wel zo zijn geweest)?
    En kan je dan op dergelijke aannames theorieën gaan balanceren? Ik blijf dat altijd tricky vinden.

    En oh ja… naaTje van de Dam, maar naaDje van de kous😁

  2. eduard

    Ik denk dat Jona bedoeld dat je bij het balanceren van theorieën op wat je weet nooit moet vergeten dat er heel erg veel is dat je niet weet, dus dat die zo solide ogende theorieën altijd tricky zijn (en dat een wetenschapper daar eerlijk over moet zijn).

      1. Jeroen

        Als in; een historicus mag best een schot voor de boeg lossen, dat is op zich niet verboden, als hij maar duidelijk aangeeft waar de boeg eindigt en het schot begint?

        Daar kan ik me wel in vinden…

  3. “Alice laughed: “There’s no use trying,” she said; “one can’t believe impossible things.”

    “I daresay you haven’t had much practice,” said the Queen. “When I was younger, I always did it for half an hour a day. Why, sometimes I’ve believed as many as six impossible things before breakfast.”

    (Lewis Caroll)

  4. Marien Grashoff

    Zoals Karl Popper het historicisme tackelde – of teckelde 😉 – met de stelling ‘je weet niet wat je niet weet’. Falcificeren is belangrijker dan bewijzen.

    1. FrankB

      Sterker nog – bewijzen (in de zin van 100% absolute, eeuwigdurende zekerheid) is onmogelijk. Samenzweringen komen voor, samenzweringen zouden waar kunnen zijn en al je zintuigen zouden je kunnen bedriegen. Op een andere manier geldt dat zelfs voor wiskundige bewijzen. De Stelling van Pythagoras is ook alleen maar bewezen gegeven de axiomata van Euclides. Verander er één en er klopt niets meer van.
      Terug naar historiciteit. Het is toch wel waarschijnlijker dat we alle stadhouders van de Republiek der Nederlanden kennen dan dat we een volledige lijst hebben van Romeinse koningen (die van voor de Romeinse Republiek). Hoe dat komt heeft alles te maken met “nadenken over wat je niet weet, over wat je niet weten kúnt.”

  5. Ik begrijp volkomen dat ‘Geschiedenis een wetenschap’ is en dat een oudheidkundige een wetenschapper is. Ik ben een liefhebber, een amateur. Ik lees dus het liefst Geschiedenis als amusement. Of laat ik zo zeggen … in een begrijpelijke (entertainende) taal. Uiteraard hoop ik dat de schrijver zijn feiten kent en mij helpt om door via het ‘droge materiaal’ een wereld (of tijd) zichtbaar te maken die ik nog niet ken.

    1. FrankB

      Dat heet populariseren en wetenschapscommunicatie. JL heeft er zijn beroep van gemaakt. Een vroeg voorbeeld is Stephen Hawking’s Het Heelal. Maar geschiedkundigen hadden het kunstje eerder onder de knie. JB Bury’s boek over de transitie van het Romeinse RIjk tussen pakweg 400 en 600 CE leest bijna 150 jaar na het schrijven nog steeds als een trein. En het is heel gemakkelijk te vinden:

      http://penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Roman/Texts/secondary/BURLAT/home.html

      Na lezen hiervan kan iedereen met autoriteit over deze belangwekkende periode meepraten. Onbescheiden als ik ben heb ik dat al verschillende keren gedaan, tot vermakelijke ergernis van enkele doorgeleerde personen.

  6. Wilfried Dierick

    In dit verband zijn misschien ook de volgende fragmenten uit Tod’s ‘Annals and Antiquities of Rajasthan’ uit 1829, aardig:
    “Having established the Gehlotes on the throne of Chitor, we must pass over a period of four centuries before we arrive at our next halting-place: the reign of Samarsi at the close of the eleventh century (…… ) though the extremities are riveted in the truth, we can point to but few links whose genuiness cannot be in question.”
    En ook:
    “The history of this second siege is copiously interwoven with legends. The latter, however, do not obscure the facts, but merely fill up gaps, or account for circumstances for which history offers no explanation.”

  7. Frans

    Die bomen die allemaal met de kruin naar het zuidoosten liggen intrigeren mij. Is dit heel misschien een overblijfsel van Storegga tsunami die over de Noordzee raasde? Da’s lang geleden weliswaar, maar in Denemarken en mogelijk ook in Nederland zijn er elders vondsten gedaan. Zie https://www.volkskrant.nl/wetenschap/8-200-jaar-geleden-vond-er-een-tsunami-plaats-op-de-noordzee~bfd747b7
    Weten we eigenlijk hoe oud die noordwest-zuidoost liggende boomstammen waren? Ik kan het zelf niet vinden.

    1. Volgens mij hebben we een dominante noordwesten wind en vallen bomen bij voorkeur naar het zuidoosten. Ik zou er, anders dan de weleerwaarde dominee, geen tsunami van maken.

        1. Marcel Meijer Hof

          Aanvulling: de Storegga landverschuivingen (3) onder de zeespiegel ten westen van Noorwegen vonden in het zesde millennium BCE plaats. Men gaat ervan uit, dat in Zuid-Noorwegen de golf tussen de 2 en 4 meter hoogte bereikten. Wikipedia (English)

  8. Robert

    “Het nadenken over wat je niet weet, over wat je niet weten kúnt, is echter wel een van de voornaamste activiteiten van de oudheidkundige en lijkt me ook een van de nuttigste van de vaardigheden die de oudheidkunde de samenleving heeft te bieden.”

    Lijkt mij ook heel nuttig. Zoals we toch echt niet met zekerheid kunnen vaststellen of die muntschatten in België en Limburg de grond in zijn gegaan toen Julius C zijn neus liet zien, of bij heel andere, even toepasselijke, gelegenheden.

  9. Theo Joppe

    Frans, wat Picardt schrijft over die bomen betreft ongetwijfeld veenwegen. Die zijn in Drenthe wetenschappelijk uitstekend gedocumenteerd en gedeeltelijk opgegraven — ze dateren van het Midden-Neolithicum tot in de Romeinse tijd (bron: Encyclopedie van Drenthe, 2003).
    Dus nee, geen tsunami’s of zondvloeden. Gewoon praktische boeren die generaties lang van A naar B wilden komen. Ze leefden op heuvelruggen, maar daartussen lag onbegaanbaar hoogveen. Vandaar.
    Overigens ben ik het niet helemaal met Jona’s pointe eens. Ja, Picardt realiseerde zich dat er ook een werkelijkheid kon hebben bestaan buiten de geschreven bronnen. Die vulde hij in met zijn fantasie (niet ongebruikelijk in die tijd). Maar wat hem voor die tijd een typische representant maakte is dat hij niet twijfelde aan de geschreven bronnen als zodanig — en dat was sinds Lorenzo Valla een gepasseerd station. Picardt was, op zijn best, een middelmatig historicus en op zijn slechtst: een hele late Middeleeuwer.

  10. Erik Bouwknegt

    Heb ik even een week m’n dagelijkse blogrondje overgeslagen, staat er iets over een plaatselijke held van me. In het dorpje Rhee staat twee boerderijen naast die van een lagereschoolvriendje de Picardthoeve. Naast predikant, historicus en archeoloog was Picardt namelijk ook een landbouwvernieuwer (zeg maar a la Jethro Tull, al zou dat een wat overdreven vergelijking zijn). Deze Picardthoeve was zijn modelboerderij, en het is nog altijd een indrukwekkend gebouw, al is het nu een luxe woonhuis.

    https://www.google.com/maps/place/Picardt+Hoeve/@53.0323367,6.5665004,2345m/data=!3m1!1e3!4m5!3m4!1s0x0:0x9ab8f78c58c0accb!8m2!3d53.0323367!4d6.5665004

  11. De mooiste Picardt-zin heb ik altijd gevonden:
    `Onse voorouders en hebben geen pennen, inkt of pampier gekent, haddense daar van wetenschap gehadt, wy souden vreemde saecken gewaar werden: en nochtans hebbense ons schriften genoeg naargelaten, kosten wy die selvige maar lesen’, daarmee de essentie van de prehistorische archeologie compact formulerend.
    Met Theo Joppe meen ik dat Picardt, ondanks deze prima inzichten en zijn fascinatie voor een onbekend verleden, eerder een verlate middeleeuwer dan een vroege vertegenwoordiger van de Verlichting was. Zijn observaties zijn geweldig (voor zijn tijd), zijn interpretaties afgeleid van folklore, de klassieken en de Bijbel. Het duurde nog minstens een generatie voordat men daarvan af was. Verder niets dan lof voor de man.
    Ik denk trouwens niet (v. The Joppe) dat hij met de omgevallen bomen veenwegen bedoelt, maar verdronken prehistorische bossen; bij de inrichting van de `Onlanden’ onder Groningen zijn de restanten van een mesolithisch (8000 vC) dennenbos aangesneden (en geruimd).

Reacties zijn gesloten.